Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina II]
| |
[Eerste stuk]Verklaaring Van de tytel-print.De Christen Godtsdienst die zich voor den Boem onthoud,
Vertoont den Bybel met zyn opgeslagen bladen;
Een Franciskaner, die op andre gronden bouwt,
Tracht door zyn stout bestaan, 't gebruik van dien t'ontraaden,
En met zyn eene handt te sluiten 't Heilzaam Werk,
Daar d'ander wyst op 't Boek waarin Concilie-Wetten
Geboekstaaft zyn. Dus meent 't Gezag der Roomsche Kerk,
Den arm op deezen grondtGa naar voetnoot(1) onwrikbaar vast te zetten.
Hier rust haar linker handt, die stevig heeft gevat,
Het Heilig Sakrament, wyl d'andere als een teeken
Van Vrede aanbied, den tak van frissche Olyf: maar dat
Een kleine Slang die telg omslingert, schynt te steeken
Een blykbaar Gif in haar verborgen ingewandt;
Waarby zich voegt een hecht geklonken yz're keten,
Die 't Slaafs Geloof houd door haar Kerktucht in den bandt.
By 't drietal Kroonen kan men 't groot Gezag afmeeten;
Zy zet den linker voet op 't strydbaar Roomsche Ryk,
Dat hier in onmagt legt, door haar geweld vertreeden,
Wyl 't Bygeloof outrukt, 't geen haar was Keizerlyk,
Om 't Opperpriesterschap met dien roof te bekleeden.
Men ziet in haar Gevolg, gestrenge Geesseltrucht;
Een Jesuït legt toe, den Bisschop aan te pryzen,
Des Paussen BulleGa naar voetnoot(2); doch deez' smaakelooze Vrucht,
Baart in zyn rein gemoedt een afkeer van afgryzen.
De Kardinaal met al den verdren Bisschopstoet,
Staan 't Pausselyk Bevel met ernst noch t'overweegen.
Ook treedt deez' Kerkvoogdy met haaren rechter voet,
Op 't Joodsch Rabynendom, hier hulp'loos neergezeegen
Met Moses Wet-Boek, als vertreeden in het stof,
Nu doet genot van Staat zich op, en 't laat zich blinden:
De Grieksche Patriarch zweert hulde aan 't Roomsche HofGa naar voetnoot(3);
Daar Klooster Ordens zich niet min haar aan verbinden.
In schyn van Godstsvrucht praalt alhier de Hoofd-Bannier
Van d'Inquisitie-tucht, in Vrede en Straf begreepen;
Waarin deez' Rechtbank tracht, met averechtschen zwier
Van haar geslepenheit, d'onnooz'len in te sleepen,
Maar als men in 't Tafreel de voorgrondt eens beschouwt.
Zal 't ons het Vagevuur, als onderaardsch vertoonen,
Waarop de Kerkvoogdy van Romen is gebouwt,
Daar Zielen voor een tydt ter zuivering steeds woonen.
d'Hervorming hier verbeeld met 't snoeimes in haar handt,
Omarmt den BoomGa naar voetnoot(4), die zy snoeit van verstorv'ne looten,
En wyst op 't Bybelboek, waarin men 't recht verstant
Van waare Godtsvrucht vind, naaukeurig opgeslooten.
Rondom haar zyn geplaatst, Heldt Luther en Calvyn,
Melanton en Jan Hus, als waare Kerkhervormers;
Vorst HenrikGa naar voetnoot(5), Krammer, en Martir, Buccer, ZwinglynGa naar voetnoot(6),
Oprechte Yveraars van Kerkmisbruik bestormers.
't Is Menno Simons, die zich yvrig bezig houd
Met een bejaarde maagd door 't Doopzel in te lyven.
Maar 't geen men vooraan in de Tytelprint beschouwt,
Is Ali, die de Leer van Mahomet te styven,
Den Alkoran aan Turk, Tartaar en Moor verklaart;
Noch in den voorgrondt, houd den Persiaan in hande
Een Tafereel, waarop Grondregels van dien aart
Geschreeven staan. Men ziet hun' jaarlykse Offerhande,
Door den KameelGa naar voetnoot(7) verbeeldt. Maar wend men zyn gezicht,
Naar 't achterste verschiet, doen zich de Mexikanen
En Peruanen op,Ga naar voetnoot(8) ontbloot van 't waare licht,
Wyl zy door Tempeldienst den weg van wreedheit baanen.
d'Oostindianen met hun Goden afgemaalt,
Zyn niet min Heiloos en verblind in al hun' handel,
Want hun Pagodendienst geen waarheits glans bestraalt;
Maar dwaalt in duisternis door hun verkeerden wandel.
| |
[pagina t.o. II]
| |
TAFEREEL VAN DE VOORNAAMSTE GODSDIENSTEN DER WAERELDT.
|
|