Mijne porte-feuille(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Jong en oud. wijze: Men hoort steeds Flora's gunsten roemen. De jeugd is dartel en ligtzinnig, Maar de ouderdom alleen praat zoo, Of 't mooijer stond altijd te grommen, Ach! dikwerf om een haverstroo. De jongheid zou 't gebloemt vertrappen, Dat schuldloos haar de zinnen streelt! Weg, met de rol van recensenten, Die door bejaarden wordt gespeeld. 't Is kermis, ach! wat mag dat baten, 't Wordt zoon noch dochter toegestaan, Dat zij die dagen vrolijk vieren, Naar spellen of komedie gaan; Maar hoe voorheen de zedige ouders, Bij ieder prettig feestgetij, Altijd de kloekste klanten waren, Weet nog de heele maatschappij. [pagina 124] [p. 124] Jan vraagt, en krijgt de hand van Grietje, Die hij, uit al zijn hart, bemint, Doch, Floris heet dit kinderstreken, En Jan staat onder zijn bewind! Die wreede voogd, helaas! vergeten, Zijn hem de dagen van wel eer, Hij liet geen maagd ooit ongebeden, Ja vrijdde er twee op eéńe keer. Louïse, 't gaat ook haar niet beter, Ach, Tante is zulk een vrome ziel! Zij raast en tiert, en dreigt het meisje, En plakt haar aan het spinnewiel; Zij roemt haar 't schoon van 't vrijsterleven, En is dan wonder vlug van geest, Maar durf zij zich ten voorbeeld stellen! Ze is immers nooit bemind geweest. Wat vreugd geeft ons die zwerm van modes, Uit Frankrijks hoofdstad aangebragt! Ach! al wat nieuw is wordt verworpen, Men schikt ons op met de oude dragt. Hoe dat mama in vroeger dagen, Het ware ook om der vrijers wil, Zich altijd even zwierig tooidde, Dit zij zoo! 'k bid u: houdt dat stil. [pagina 125] [p. 125] Die oude droomers, laat hen praten, Zij waren zotter nog dan wij, Doch haast versiert ook ons de grijsheid, Wij worden dan zoo wijs als zij! Maar dat ons lied, dien ouden roeme, Die 't aan de jongheid graag vergeeft, Dat zij, voor liefde en vreugd geschapen, Haar schoonste tijd gelukkig leeft! Vorige Volgende