Mijne porte-feuille(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] Het dagelijksch leven. wijze: Mijn vaderland, zij zijn verdwenen. Wie durft op 't menschlijk oordeel bouwen! Nu zwenkt het zus en dan weer zoo, Die straks voor dom wordt uitgekreten, Is morgen ligt een Cicero. Men zwijgt, en krijgt de blaam van zwijger, Of die van snapper als men praat, En wie behoeft een stok te zoeken, Wanneer hij gaarne in 't honderd slaat? bis. Maar dit alleen zijn bagatellen, Ach! werpt niet menig looze gast, Zijn wanbedrijf op buurmans schouders! De schuld is zulk een zwaren last; Ziet, Adam is ons niet vergeten, Een logenaar van d' eersten rang! Hij wou de schuld op Eva schuiven, En zij, helaas! weer op de slang, bis. [pagina 119] [p. 119] Ik oordeel niet, ik wil niet wreken, Margriet zij dit, en Maurits dat! Een dwaas moog' zijn gebrek verbloemen, Aan ieder hapert altijd wat. Verzelt me in groote en kleine kringen, Veel zegt men hier, veel zegt men daar, Doch heil u, durft gij te onderzoeken! Er is zoo vaak geen woord van waar. bis. Vorige Volgende