Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 245]
| |
CLIII. Capittel1Int Jaer 1667. op den tweeden Sincxen-dagh heeft den Beminden 2my een seer swaere, pynelijcke, doodelijcke, ende langhduerighe 3sieckte toe-ghesonden, de welcke ontrent een jaer langh duerde; 4ick was diversche keeren op't point van de doodt, ende hebbe meerGa naar voetnoot4 5als twintich mael de doodt ghesmaeckt, het scheen buyten nature 6te zijn, dat ick die doodt-stuypen alleneen soo kost ontkommen; 7ick hadde in dese sieckte vier oft vyf diversche qualen, die elck 8doodelijck scheenen te zijn; alle dien langhen tydt was ick ghe-9despereert van de Medecynen, my en dunckt niet noodigh te zijnGa naar voetnoot9 10in't besonder te bedieden, wat dit al voor qualen waerenGa naar voetnoot10. 11De principaelste van dese was den overloop der galle met sooGa naar voetnoot11 12groote force ende abondantie, dat jeder een verwondert was, dat ick 13niet en versmachte, met een continuele cortse, die seer vehementGa naar voetnoot13 14was; ick en kost geen Medicynen, voetsel, noch eenigh drincken 15inhouden veele daghen langh, soo saen ick jet in nam, soo moeste't 16terstont met force uyt; den brant was van binnen soo groot, dat 17my docht, dat ick wel een zee soude uytghedroncken hebben, om 18my te verkoelen, ende den gheweldighen dorst te verslaen; ickGa naar voetnoot18 19scheen van binnen te verbranden, ick riep dickwils, ick brande, 20ick brande. 21Ick hadde daer by een quade kele, de roose in het aensicht, sooGa naar voetnoot21 22dat ick'er blint af lagh: Item het fleuris, oft eenighe caterre in deGa naar voetnoot22 23zyde, die my belette te aessemen, te roeren ende te spreken; ende | |
[pagina 246]
| |
24daer by het intrecken der zenuen, overvloedighen afganck der na-Ga naar voetnoot24Ga naar voetnoot24-2525ture, dickwils t'saemen met die overghevinghe der galle. 26In dese sieckte en liet den Beminden niet een litmaet onghepy-27night vanden hoofde tot de voeten; ick ghevoelde my somtydts, 28al oft ick uytghereckt hadde gheweest op een cruys met overgroo-29te pynen in alle de leden des lichaems: Dat overgheven der galle 30duerde daghelijcx veele maenden, met gheduerighe cortsen, die 31niet af en ginghen, een kleyne cortse, ende een groote by tourre 32over ander dagh; ick en kost gheen spyse sien noch gheluchten; de 33meeste pyne, die ick ghevoelt hebbe, is gheweest in dat intrecken 34der zenuen; dit scheen een torment, niet wetende, waer by ge-35lijcken; ick en kost my somtydts niet onthouden, van overluydt 36te schreeuwen van pyne, al was ick nochtans met Godts gratie, 37wel gheresigneert, jae blyde naer't opperste deel wat te moghen 38lyden. 39Al-hoe-wel dat ick van jeder een ter doodt verwesen wiert, ickGa naar voetnoot39 40hadde nochtans inwendigh een kennisse, dat ick noch niet sterven 41en soude, om dat ick noch niet ghekommen en was tot de vol-42maecktheyt, daer Godt my toe gheschickt hadde; ick seyde som-43tydts ick en sal noch niet sterven; want ick en ben noch niet, daer 44ick zijn moet. |
|