Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
CLII. Capittel1Hier naer gheweerdighde den Beminden mijne kleynheydt voorder 2ende dieper in te trecken inden gheest, alwaer den Beminden onse 3L.S. in hem liet verschijnen, bykans, als heel ghesuyvert, met een 4seer groote versekeringhe, dat den tijdt van haere verlossinghe seer 5naeckende was; soo my docht, dat wesen soude op den dagh vandeGa naar voetnoot5Ga naar voetnoot5-6 6H. Besnijdenisse Jesu Christi, door de verdiensten van het eerst 7uytghestort dierbaer Bloedt van dat oversoet, ende minnelijck | |
[pagina 244]
| |
8Kindeken Jesus; het welcke ick sach in mijn binnenste met de ooghen 9des gheests, brandende van liefde tot sijne uytverkoren; het welckeGa naar voetnoot9 10my overminnelijck scheen aen te locken, om hem te bidden om de 11verlossinghe van dese L.S. 12Het welcke ick dede door het ghebiedt vanden gheest der H.Ga naar voetnoot12 13Liefde, met een groote ootmoedigheyt, eenvoudigheyt, eerbie-14dinghe, ende vast betrouwen; waer op ick van dat soet Kindeken 15een goede lose kreegh, ende vaste hope, dat sy op den dagh vanGa naar voetnoot15 16sijne H. Besnydenisse soude inden Hemel gaen: op desen dagh, 17hoe het meer ghenaeckte den tijdt der Hoogh-misse, hoe ick meer 18ghewaer wiert ende ghevoelde haere vernaederinghe tot Godt. 19Onder de Hoogh-misse hadde ick haer in't ghemoet, ende ghe-20sicht, als glorieus ende in volle blydtschap, Godt ghenietende;Ga naar voetnoot20 21den Beminden liet een kleyn glinsterken van haere glorie, ende 22blijdtschap vallen in mijne Ziele; van dien tijdt af bleef ick in volle 23versekeringhe, dat sy by den Beminden was, niet meer konnendeGa naar voetnoot23 24voor haer bidden. 25Ick wiert alsdan vervult met een groote vreught, blydtschap 26ende jolijt des herten, alleenelijck door een straeltje ghesien te 27hebben vande onuytsprekelijcke suyverheyt, schoonheyt ende klaer-28blinckentheyt van een salighe Ziele; ick hadde wel overluyt ghe-29roepen, och hoe waerachtigh is 't ghene seght den H. Apostel Paulus, 30noyt ooghe en heeft het ghesien, noch oore en heeft het ghehoort, noch ten isGa naar voetnoot30-32 31noyt in't 's menschens herte ghedaelt 't ghene Godt bereydt heeft voor de 32ghene die hem lief hebben. 33Ick ghevoelde my meer als oyt ontsteken met puere, hemelsche 34begheerten ende liefde tot het opperste Goedt, met een diep gron-35deren vande goddelijcke waerheden, vande verfoeyelijckheyt, ende 36verganckelijckheyt van al, dat hier beneden is, vande eeuwigh 37duerende goederen, die wy konnen bekomen door een neerstigh 38trachten tot de selve; mijn Ziele ghevoelde haer als een voghelken, 39dat ghestadelijck wilt voort-vlieghen, hoogher en hoogher, sonder 40jevers sijne pootjens op te setten, oft jevers op te rusten; dese voor-41seyde Suster heeft ontrent een Maent inde pijne des Vagheviers 42gheweest. |
|