Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
CXLV. Capittel1Doen ick eens ter H. Communie hadde gheweest, heeft Godt my 2de gratie ghedaen, van my te leeren, ende een weynigh te doen 3ondervinden een wesentlijcke vindinghe, oft ontmoetinghe, endeGa naar voetnoot3 4ghenietinghe van sijn onverbeelt wesen, door het gheloof, heel 5anders, als ick tot dier tydt toe hadde ghekent, ende verstaen, soo 6my docht. 7Dese wesentlijcke ghenietinghe, daer ick van spreke, en is niet 8dependent oft onderworpen aen eenighe toe-vallende verlichtingeGa naar voetnoot8 9van eenigh Goddelijck licht, het welcke vermindert, oft vermeer-10dert, duysterder, oft klaerder wort; maer is vergheselschapt met 11een ghestadigh, eenvoudigh, onverbeeldt, ende wesentlijck God-12delijck licht, sonder datmen let, oft weet, dat het een licht is, door 13dien dat het soo eenvoudigh, stille ende subtiel is in sijn selven. 14De werckinghen, die het voort-brenght, zijn dese, dat het ver-15vult, ende besit de inwendighe ende uytwendighe sinnen, de op-16perste, ende nederste krachten met alle de affectien der Ziele; ende 17het treckt, oft vereenight die al te mael t'samen, als in een masse,Ga naar voetnoot17 18ende aldus formerende een eenvoudigh ghesicht tot dat onveran-19derlijck, eenvoudigh, onverbeeldt, Goddelijck wesen, blyvendeGa naar voetnoot19Ga naar voetnoot19-20 20daer in ghearresteert met een seer eenvoudigh aessemen in 't selve, 21als in een soete locht; alhoewel nochtans dat dit aessemen in Godt 22oock wesentlijck gheschiedt, ende niet eyghen-werckelijck, metGa naar voetnoot22 23eyghen opset, oft met vernuftelijck onderscheydt ghemenghelt. 24Dit eenvoudigh aessemen in Godt, is die wesentlijcke ghenie-25tinghe, daer ick van spreke; dese en magh niet ghenoemt wesen | |
[pagina 234]
| |
26een innighe beschouwinghe, ende ghenietinghe Godts, maer eenGa naar voetnoot26 27eenvoudighe ende wesentlijcke, want de innighe gheschiedt met 28inghekeertheyt, vervremtheyt, ende afghetrockentheyt van alles,Ga naar voetnoot28 29&c. maer dese is in haere maniere heel anders; dese en is niet in-30ghekeert, noch oock niet uytghekeert, maer sy is eenvoudigh; sy 31is sterck ende niet teer, ghelijck de innighe; sy heeft oock meer-32deren vrydom, ende heerschappye over alle dinghen, om dieswille, 33dat de sinnen ende andere krachten haer niet en contrarieren, nochGa naar voetnoot33 34en beletten in 't ghestadigh beschouwen, aenhanghen, ende ghe-35nieten Godts, door dien, dat sy met den gheest soo versaemt ende 36vereenight zijn, hebbende maer eenen voorworp met den selven. 37Al is het lichaem besigh met eenvoudighe wercken, &c. de sin-38nen blyven daer van soo los, ende ontbloot, dat sy gheen specien,Ga naar voetnoot38 39oft ghedaenten daer van en schynen tot hun te trecken; even-eens 40al oft de creaturen, die sy handelen, hooren, sien, smaecken, endeGa naar voetnoot40 41ghevoelen, op een seker maniere in Godt verslonden ende veran-42dert waeren. |
|