Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 232]
| |
CXLIV. Capittel1Op eenen Kerst-dagh vont ick my ghestelt in de eenigheyt van'tGa naar voetnoot1-2 2onverbeeldt wesen Godts; ick en kost met mijne reflexie nievers 3op blyven, oft met de inwendighe krachten jet wercken, dan staenGa naar voetnoot3-4 4ende blyven in dese eenigheyt; ick scheen my te willen ontrusten, 5om dat ick my soo ledigh vondt van eenighe gevoelijcke werc-6kinghe der liefde, verwonderinghe, verootmoedinghe, van ken-7nisse, oft bemerckinghe van het groot mysterie, het welck deGa naar voetnoot7 8H. Kercke ons dan voorhoudt; peysende, dat 't wel betaemelijck 9is, datmen het selve met een eerbiedighe liefde verwondere, endeGa naar voetnoot9 10aenbidde, want het een mysterie is der mysterien vol van voedtsel 11der liefde, &c. 12Besigh zijnde met dit te bedencken, soo quam my in, een ken-13nisse, die my vertroostede, aldus, als ghy Godt hebt, ende aldus 14inghenomen zijt inde Godtheyt, oft inde eenigheyt Godts, sooGa naar voetnoot14 15hebt ghy de liefde, ende ghy zijt inde liefde, want Godt is de liefde 16selfs; ghy hebt de liefde aldus veel edelder in haer wesen; ghy en 17hebt niet dit oft dat, maer ghy hebt den Al, gheen deelen, maer het 18gheheel: ick en scheen niet anders te konnen kennen, oft in't ghe-19moet te brenghen, noch datter anders niet en was, dan dese god-20delijcke eenigheyt. 21Eens wierdt my ghejont de Minnelijcke Moeder te sien, te eeren, 22te beminnen, ende te aenbidden, als verslonden, als overlommert, 23als besloten inde eenigheyt van't goddelijck wesen; my docht, 24dat de salighe inden Hemel malkanderen alsoo aensaghen, ende 25beminden. 26Ick schyn oock somtyts te sien, den boosen vol haet ende spyt, 27om dat Godt dit aerdt-wormken soo veredelt, verheft, ende god-28delijck maeckt; ende met hem spottende seyde, dat Godt de kleyne 29verhefte, ende dat hy door sijne hooveerdigheyt, die edelheyt, ende 30schoonheyt hadde verloren: Ick spottede oock met hem, met een 31tentatie, die hy my eens hadde inghegheven, doen ick was inden 32voorighen verlaten ende lydenden staet der Zielen, my voorstel- | |
[pagina 233]
| |
33lende aldus, ghy hebt eenen schoonen Godt, die ghy tracht soo 34ghetrouwelijck te dienen, die u soo hert is, ende u soo komt te 35vergheten, te verstooten, te verlaeten, &c. wilt ghy my dienen, 36ick zal u soo veele ghenoechten gheven, &c. was dat niet een grove, 37ende slechte tentatie van sulckenen loosen duyvel. |
|