Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
CXLII. Capittel1Ter selver tydt wierdt ick inwendigh vermaent, dat ick my soude 2bereyden tot het ontfanghen vanden H. Gheest; ick vraeghde, wat 3ick doen moest tot dese bereydinghe; wat dat den H. Gheest moghtGa naar voetnoot3 4aenghenaem wesen, om hem tot my te locken: my wierdt ghe-5antwoordt, een suyver herte; ende dat ick aen Eerw. Vader oock | |
[pagina 230]
| |
6moest recommanderen, om naer vermoghen tot de suyverheyt desGa naar voetnoot6 7herten voorder te trachten, om oock ontfanghbaer te zijn vanden 8H. Gheest. 9Naer een weynigh tydts quam my aen sulck een vier ende brandt 10der goddelijcke liefde, dat heel myn inghewant scheen te gloeyen, 11ende te branden; dit duerde tot dat ick de Heylighe Communie 12hadde ontfanghen; daer naer bleve ick wat stilder, onghevoelijcker, 13ende eenvoudigher den tydt van een half ure. 14Daer naer quam die hitte wederom met spelinghe, oft treckinghe,Ga naar voetnoot14 15ende kloppinghe des herten; het welck duerde tot 'savonts toe; het 16lichaem ende bloedt was dan seer heet, het aensicht blosende; soo 17dat de Susters, die my dan saghen, oordeelden, datter alsdan jet 18besonders in my omgonck; ende seyden, Moeder, ghy hebt den 19Heylighen Gheest ontfanghen, den Heylighen Gheest is in u; wy 20sien dat uyt u aensicht, u aensicht gheve't uyt; waer op ick hunGa naar voetnoot20 21antwoorde; wat peyst ghy-lieden sulcken dingen, laet sulcx onver-Ga naar voetnoot21-2222let henen gaen; merckt ghy jet, en ghebaert u niet jet te mercken, 23laet my in mijne onnooselheyt; want ick daer niet op en mercke.Ga naar voetnoot23 |
|