Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
CXXIX. Capittel1Hier volghen de soodanigheden, ende ghesteltenissen der Ziele,Ga naar voetnoot1 2de welcke den voorschreven ootmoedighen gheest in my begonst 3te drucken, ende te wercken, te weten, dieper en dieper my te 4fonderen in waere ootmoedigheyt door seer grondighe ende klaere | |
[pagina 214]
| |
5kennisse van mijne Nietheyt, ende boven maten kleyn ghevoelenGa naar voetnoot5 6mijns selfs, soo dat my nu dunckt, dat mijne wooninghe ghestelt 7was in een over-diepe valleye, als in een wesentlijcke vernede-8ringhe, versmaedinghe, mistrouwen ende vernieten mijns selfs. 9Ghelijck ick in voorighe jaeren als met trappen op-ghegaen 10hebbe in verlichtinghen vande inwendighe puerheyt, kennisse Godts, 11verheventheyt des ghemoets, opklimminghen des gheests, doorGa naar voetnoot11 12een vierighe ende brandende liefde, ende andere beschouwinghen; 13soo scheen ick nu te daelen, ende te sincken met trappen neder-14waerts, niet in de creaturen, in de sinnen, oft in de nature; maer 15altoos door nieuwe kennisse van meerdere vernietinghe, dieper 16insincken, ende grondigher kennisse van mijne onweerdigheyt; sooGa naar voetnoot16 17dat ick somtyts uyt het binnenste des herten, met hert-grondigheGa naar voetnoot17 18meyninghe aenden Beminden was segghende: Beminden, doet myGa naar voetnoot18 19te niet, ick en ben niet weerdigh te leven, ende gherekent te worden 20onder het ghetal van uwe Schepsels, ende met hun te ghenieten 21uwe al-ghemeyne weldaden, benedictien, ende gratien; alwaert 22maer dit weldaet, van naer den Lichaem ghedient, ghespyst, ende 23besorght te worden met de onredelijcke creaturen, waer by ick myGa naar voetnoot23 24niet en soude derven ghelijcken, om dieswille dat ick dickwilsGa naar voetnoot24 25Godt het opperste goedt onteert, ende vergramt hebbe, ende dese 26niet. 27Uyt dese ootmoedighe kennisse volght eenen onverwinnelijckenGa naar voetnoot27 28vrede; want sulcken ootmoedighe ghedachten en ontvredighen 29nimmermeer; ter contrarie sy voeden den inwendighen vrede, ghe-30menghelt met een soetigheyt ende teerigheyt der Goddelijcke liefde, 31waer door de Ziele heel vermaeckt, herstelt, ende versterckt wordt,Ga naar voetnoot31 32om veel te konnen lyden, ende veele aenstooten te konnen ver-33draghen met een blyhertigheyt, &c. ghelijck de experientie my 34dickwils heeft doen beproeven, dat eene oprechte ootmoedigheyt, 35oft ootmoedigh ghemoet, ghelijck een soete sauce maeckt over alle 36materien van cruycen ende lyden, die ons inwendigh, oft uytwen-Ga naar voetnoot3637digh overkomen. | |
[pagina 215]
| |
38Het ghene, dat in sy selven aende nature bitter ende onsmaecke-39lijck is, dat versoet sy, sy maeckt alle lasten ende moeyelijckheden 40licht; sy doet het al veranderen in inwendighe ruste, vrede, ende 41voldoeninghe des herten. |
|