Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 211]
| |
CXXVII. Capittel1Van nu voorts begonst het allenskens meer ende meer dagh te 2worden in mijne Ziele: den Beminden begonst eenighe straelkens 3van licht daer in te doen schynen, om te verdryven die donckere 4nevelen, daer het verstandt als mede overtrocken was, om voort-5aen beter de Goddelijcke waerheden te konnen vatten, om voort-6aen in hem te konnen leven door een suyverder ende klaerder ghe-7loof; tot welcken eynde hy my door sijne gratie dede kennen ende 8achtervolghen eenighe volmaeckte deughden, mijnen wille endeGa naar voetnoot8 9affectie daer toe soetelijck aenlockende, om de selve ghetrouwe-10lijck in 't werck te legghen, dit liep meest al principalijck op deGa naar voetnoot10 11deught van ootmoedigheyt met haere eyghendommen, qualiteyten 12ende hoedanigheden, om de selve in alle ontmoetende occasien te 13oeffenen met een lichtigheyt, ende ghenoeghelijckheyt, ghelijck hier 14volght. 15De principaelste effecten ende vruchten, de welcke dese nieuwe 16gratie ende ghenade in mijne Ziele voort-brocht, was dese, dat deGa naar voetnoot16 17selve op een besondere maniere my seer diep was inleydende 18binnen in my selven, my aldaer leerende, ende thoonende door 19een klaer licht de heymelijcke ende verborghen weghen der diep-20ste ootmoedigheyt, verkleyninghe ende vernietinghe mijns selfs, 21t'samen met een onderscheydende Licht, om te onderkennen deGa naar voetnoot21 22subtile listen, loose vonden ende eyghen-soeckelijckheden der na-Ga naar voetnoot2223ture, de welcke sy behendelijck uytwerckt, oft voorwent, oft 24mengelt in meestendeel vanden uytwendighen handel, ende in alleGa naar voetnoot24 25doen en laten, altoos vliedende het ghene, dat is streckende totGa naar voetnoot25 26vernederinghe, ende verkleyninghe haers selfs; door haere aenghe-27erfde ende inghewortelde hooveerdigheyt is sy als eenen gheswo-28ren vyandt vande waerachtighe ootmoedigheyt, met alle haere 29kracht ende macht haer daer teghen stellende teghen dese Godde-30lijcke oft Christelijcke deught, als wesende directelijck aen haer 31contrarie. 32Daerom docht my dit te wesen een seer besondere gratie, dat | |
[pagina 212]
| |
33den Beminden my de ooghen open ghedaen hadde, om dese val-34scheden ende bedriegelijckheden te onderkennen, de selve kennen-35de, die te vluchten; dit licht docht my seer voordeeligh, ja noodigh, 36om de gheestelijcke doodt der nature kloeckelijck ende ghestade-37lijck te vervolghen in alles, ende over-al; want jemant wandelende 38met open ooghen in den vollen dagh en zal niet lichtelijck konnen 39strunckelen.Ga naar voetnoot39 |
|