Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
CXXI. Capittel1Maer siet, den Beminden is ghetrouw, die niemant en laet beswaert 2zijn boven sijne macht, ick magh nu segghen met den H. Prophete 3David, hy heeft my gheleydt door vier ende water, ende heeft my ghebrochtGa naar voetnoot3-4 4inde verkoelinghe; siet de quetsuren zijn ghecureert, de wonden zijnGa naar voetnoot4 5ghenesen, de vrucht is ghebaert, de smerten zijn vergheten; want 6de vruchten duncken my seer groot te zijn, die ick schyn bekomen 7te hebben in dese pynelijcke, ende verlaten staten. 8Alder-meest vinde ick my ghevoordert inde diep-grondige ken-9nisse van mijne eyghen nietheyt; het kleyn ghevoelen ende mis-10trouwen myns selfs, ende het betrouwen op Godt is merckelijck 11grooter; de ootmoedigheyt veel grondigher, ende ghestadigher 12in haere uytwerckinghen; de suyverheyt des herten, ende de aer-13moede des gheests heeft eenen stercken aen-was ghenomen; my 14dunckt, dat den gheest al meer ontkleet is van allen aenhanck, oftGa naar voetnoot14 15toekeer, oft affectie op jet gheschapens, oock van over-natuer-16lijcke Schepsels, soo dat ick nu Godt veel blooter, ende wesent-Ga naar voetnoot16-1717lijcker, dat is, naer sijn wesen ende niet naer sijne gaven, ben 18hebbende voor mijnen voorworp. 19Het subtiel eyghen-soecken ende eyghen liefde der nature is eenGa naar voetnoot19 20groot deel afghestorven; daer is meer waeghen ende abandon-21neren mijn selfs in Godt; een suyverder, oft levender gheloof, een 22puerder liefde tot Godt, een ghestadigher ontvluchten van alles, 23daer den Beminden niet puerlijck in ghesocht, in ghemeynt, inGa naar voetnoot23 | |
[pagina 205]
| |
24ghevonden, ende eenighlijck in bemindt en wordt. 25Daer is oock een meerder ghelatentheyt onder Godt, ende mijne 26Oversten, min verkiesen, oft wenschen, oft weygheren, daer eenigh 27teecken is van den wille des Beminden: ick schyne te ghevoelen 28een volkomen veerdigheyt tot alles, daer den Beminden, oft de 29ghehoorsaemheyt my zal believen toe te ghebruycken, oft niet te 30ghebruycken; met een woordt, een volkomen indifferentie: on-Ga naar voetnoot30-3131keurigheyt, ende ghelijckmoedigheyt tot alles, met ghelijck een 32inghewortelde ghenegentheyt tot het uyt-gaen, verloochenen, endeGa naar voetnoot32 33verlaten mijns selfs, sonder jevers ruste, oft steunen op te hebben. |
|