Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
CVII. Capittel1Den Beminden liet dit aen my noch klaerder ondervinden in een 2sekere verlaeten ende arme ghesteltenisse, als volght; somtijdts 3vondt ick my soo arm, soo sober, ende machteloos tot alle goedt, 4dat ick my nievers mede en kost behelpen, noch door het lesen van 5Gheestelijcke Boecken, noch met eenighe andere werckelijcke, 6ende godtvruchtighe oeffeninghen; niet met allen en kost my dienen 7tot eenigh verwecksel, oft onderstant des geests; met alle mijneGa naar voetnoot7 8neerstigheyt, ende aerbeydelijck trachten en kost ick niet met allenGa naar voetnoot8 9uytrechten.Ga naar voetnoot9 10Den heelen mensch scheen nochtans met alle de affectien der 11Zielen heel tot Godt gheneghen ende begheerigh te zijn, ende niet 12het minste gebooght tot eenighe creature buyten Godt; daerom 13was my dat sulcken pyne, ghemenghelt met weedom der liefde, 14dat den Beminden hem soo vremt hiel, my soo alleen latende be-Ga naar voetnoot1415dyden, sonder sijne ghewaer wordende handt aen my te reycken, 16om tot hem te komen, die ick alleen begheerde: door mijne eyghen 17krachten, ende werckinghen en kost ick tot hem, noch in hem nietGa naar voetnoot17 18komen: dit ondervinden was heel klaer, bescheydelijck, jae tastbaer,Ga naar voetnoot18 19om soo te segghen. 20Daerom suchte ick, ende riep soo dickwils tot den Beminden 21met de stemme mijnder affectie, mijnen Beminden sonder u en kan 22ick niet met allen doen, daerom treckt my tot u; want sonder van 23u ghetrocken te worden, en kan ick tot u niet komen; ick peysde 24soo dickwils, dat de minnende Bruyt haer misschien oock soo ghe-25voelde, als sy riep: Beminden treckt my naer u, ende wy zullen loopenGa naar voetnoot25-26 26inden geur uwer wel-rieckende salven, by experientie gheleert hebbende, | |
[pagina 186]
| |
27dat sy by ende tot haren Beminden niet en kost komen, ten waer 28dat-se eerst van hem ghetrocken ware; dat het oock heel waer-29achtigh was het ghene seght den H. Apostel Paulus, dat niemant enGa naar voetnoot29-30 30kan noemen den Naeme Jesus, dan door den H. Gheest; Item, wy en zijnGa naar voetnoot30-32 31niet ghenoeghsaem jet te peysen uyt ons selven, als uyt ons selven, maer onseGa naar voetnoot31 32ghenoeghsaemheyt is uyt Godt; ende oock het ghene seght de eeuwighe 33waerheyt, sonder my en kont ghy niet met allen doen.Ga naar voetnoot33 |
|