Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
C. Capittel1In de voorschreven lydende ghesteltenisse hadde ick ghemeyne-2lijck veele inwendighe, ende uytwendighe quellinghen, herde ende 3moeyelijcke bekoringhen, die seer nypende waeren; ick was van 4alle kanten bestormt ende overweldight, sonder jevers eenighen 5uytvlucht, oft secours te konnen vinden; want in desen mijnenGa naar voetnoot5 6meesten noot was ick berooft van mijnen Gheestelijcken Vader | |
[pagina 175]
| |
7sonder eenighe uytspraecke, versterckinghe, oft raedt van hem te 8konnen bekomen, om dat hy verre absent was, door de visitatieGa naar voetnoot8-9 9der Provincie, ende reyse naer Roomen. 10Ick vondt my in dese bataille alleen ghelaeten, sonder eenighenGa naar voetnoot10 11onderstant, troost, oft versterckinghe van den Hemel, oft vander 12Aerden, van Godt, oft vande Menschen te ghevoelen; al hadde ick 13oock ghepooght, om eenighen troost te soecken inde creaturen, 14ick en hadder gheenen konnen in vinden; want den Beminden liet 15toe, dat de selve my verdrietigh, bitter ende ontroostelijck waeren, 16op dat ick in de selve niet en soude rusten, oft aen blyven haperen, 17maer dien staet heel troosteloos tot den eynde toe soude uyt-lyden, 18sonder versoetinghe. 19Mijne Mede-susters waeren my selfs bitter, ja over-bitter; ick 20ghevoelde van hun sulcken teghenheyt, af-keer ende grouwel, als 21van venynighe beesten; ick had'er wel willen van wegh loopen, 22hadde ick ghekost; ick schroomde van hunne presentie; met sulcken 23ghemoet moest ick met hun converseren, ende hun regieren; ick 24en meyne niet, dat sy aen my daer jet kosten van ghemercken; want 25ick dat door de gratie Godts niet uyt en thoonde, ten waer mis-26schien somtijdts, sonder weet, oft letten, een droevigher ghelaet; 27dit koste my aerbeydt, ende moeyte; ende voorwaer sy en gaven 28my gheene reden van af-keer, maer het was den boosen, die mijne 29nature soo beroerde, ende opmaeckte, dat ick wercks ghenoegh 30hadde, om my in te houden. 31Als ick my jevers in ontgaen hadde teghen de sachtmoedigheyt,Ga naar voetnoot31 32soo verootmoedighde ick my seer voor de Susters, hun biddende 33om verghiffenisse, ende om eenighe penitentie daer voor; som-34tijdts beval ick hun my met de voeten te stooten, als onweerdighGa naar voetnoot34 35zijnde, om in hun gheselschap te wesen, veel meer hun OversteGa naar voetnoot35 36te zijn, die hun met goede exempelen hadde moeten voorgaen 37ende stichten; somtydts beval ick hun, elck eenighe slaghen van 38Discipline aen my te gheven, op onsen erm, oft inden hals.Ga naar voetnoot38 |
|