Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XCIX. Capittel1Ick hebbe eenighe maenden langh ghepynight gheweest met noch 2een ander soorte van inwendigh lyden, het welcke soo groot was, 3dat my dunckt gheen meerder te konnen imagineren; dit was ghe-4lijck een onverdraghelijck helsch torment, daer ick inwendigh mede 5ghepynight wiert; even-eens al oft ick overghelevert hadde ghe-6weest aende helsche beulen, daer elck sijn beste scheen te doen, 7om my op het wreetste te tracteren: ick hebbe noch een levendeGa naar voetnoot7Ga naar voetnoot7-8 8memorie, hoe dat sy somtyts, ja dickwils, mijn herte met yseren 9tanghen scheenen van een te trecken; dit was soo ghevoelijcke, 10ende on-uytsprekelijcke pyne aen-doende, dat ten waer dat ick op 11een onghevoelijcke maniere, sonder te weten hoe, hadde versterckt | |
[pagina 174]
| |
12gheweest vande gratie Godts, ick hadde van pyne, ende torment 13moeten sterven. 14Somtyts ghevoelde ick my oock soo ghestelt, als een lichaem, 15het welcke vanden hoofde tot de voeten toe niet en is als een 16wonde, het welcke seer rauwelijck ende wreedelijck ghehandeltGa naar voetnoot16 17wort met ysere ghewapende handen; men magh peysen, watGa naar voetnoot17 18smerte my dat moest aen-doen; dese soo groote wonde en was 19eyghentlijck in mijn lichaem niet, maer het scheen soo in't ghe-20voelen; het was een onsienelijcke wonde, die meer scheen inwen-Ga naar voetnoot2021digh te zijn inde Ziele. 22Somtyts ghevoelde ick my als op-ghehanghen tusschen hemel 23ende aerde, al oft my de kele toegheworght hadde gheweest; als 24tusschen twee sweerden hanghende, de welcke my scheenen te 25door-steken, als ick my wilde roeren tot eenigh solaes, oft ver-26lichtinghe. 27Seer dickwils hebbe ick als gheleydt gheweest op een pyn-28banck, daer ick scheen uytghereckt te zijn in alle mijne leden; de 29senuen van 't heel lichaem trocken oock teghen; alle dien tyt ghe-Ga naar voetnoot2930duerende, ghevoelde ick groote benautheyt, pyne, ende smerte; de 31spraecke begaf haer, ende oock eenighsins den aessem; want het 32lichaem deelde mede vande pynen, ende weedommen der Ziele, 33die on-uytsprekelijck groot waeren; als ick van die pyn-banck los 34ghemaeckt wierdt, soo was ick seer vermoeyt ende ghematteert 35in krachten, als van onderstaen te hebben eenen aerbeydt bovenGa naar voetnoot35-36 36krachten. |
|