Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 172]
| |
XCVIII. Capittel1Ick hebbe uwe Eerweerdigheyt qualijck gheantwoort segghende, 2dat ick in die overgroote pyne, soo verlaten was vanden Beminden 3als jemant die Godt niet en kende; dit is te verstaen, soo veel als 4aengaet den ghevoelijcken troost, inwendighe blydtschap, ghevoe-5lijcke sterckte in het lijden, ghevoelijcke liefde, yver, ende vierig-6heyt, om dat lijden te omhelsen ter liefde vanden Beminden met 7ghenoeghen, vermaeck, ende andere ghevoelijcke beweghinghen, 8die ordinairelijck schynen te volghen aen een minnende herte,Ga naar voetnoot8 9principalijck als sy weet door eenighe besondere teeckenen, ende 10inwendighe verlichtinghen, dat den Beminden haer dat lijden op-11leght tot voldoeninghe voor de sonden van andere, dat sulcx sijn 12behaghen is. 13Dese voorschreven gevoelijckheden en zijn op dien tijdt in my 14niet; want dat waer al te grooten onderstant, ende ghevoelijck 15steunsel voor de natuere, dat soude het lyden ende pyne te seer 16versoeten, ende licht maecken; dit en waer gheen bloot lyden, 17ghelijck onsen Beminden JESUS gheleden heeft inden tydt sijnder 18Heylighe Passie; een bloot lyden moet ontbloot zijn van alle dat 19in't ghevoelen vallen kan tot troost, voldoeninghe, vermaeck endeGa naar voetnoot19 20versoetinghe, &c. dienende; den Beminden laet'et my al meer, jaGa naar voetnoot20-21 21ten uyttersten nypen; de natuere is heel door-droncken van allen 22weedom: sy licht als in een Wijn-persse gheperst, sy ghevoelt haer 23vol pynen ende lyden van hoofde tot de voeten, sonder erghens 24door versoet te konnen worden; den Beminden doet het my op hetGa naar voetnoot24-25 25scherpste af-byten; den wille ende behaghen Godts en smaeckt myGa naar voetnoot25-26 26oock niet smaeckender, ende wel bevallender wyse. 27Hoe-wel, dat ick naer het opperste deel opgherecht, ende toe-Ga naar voetnoot2728ghekeert ben tot Godt, met eenen gheresigneerden, Godt-vor-Ga naar voetnoot2829mighen, ja vereenighenden wille; want ick naer't opperste deel 30niet anders en ghevoele, als eenen wille met Godt, welcken eenen 31wille met Godt alsdan buyten sluyt alle acten van resignatie, ende 32overghevinghe myns selfs, want als den wille vereenight is met | |
[pagina 173]
| |
33Godts wille, soo en zijn die acten alsdan niet van noode; ghelijck 34het niet van noode en is het vier te blasen, als 't in brande is.Ga naar voetnoot34 35Mijnen wille, ende gheheel my selven hebbe ick nu dickwils 36ghegheven aenden Beminden sonder wedernemen; ende soo heeft 37den Beminden mijnen wille gansch in hem ghesmolten, ende een 38ghemaeckt met den sijnen; nochtans kermt ende vringht de natuer, 39zijnde in dat groot lyden ende pynen, maer sonder wenschen, om 40daer van ontslaghen te zijn. 41In die excessive furien, ende aenstooten van pynen; ghelijck uweGa naar voetnoot41 42Eerweerdigheyt een weynigh aen my ghesien heeft, als het inghe-13want my met ghewelt scheen uyt het lichaem ghetrocken te zijn; 44oft die pynelijcke steeckten, al oft ick met messen ende priemen 45door-spit waere gheweest; dan is't my onmoghelijck eenighe aen-Ga naar voetnoot4546dachtigheyt tot Godt te hebben, oft eenighe oeffeninghe inden 47gheest te doen, oock niet een weynigh tyts; dan alleen dit lyden 48ghewilligh lydende in die voorschreven vereeninghe des wils; ick 49ben dan ghelijck aen een schip in't midden der baeren, ende tem-50peesten, het welcke het onderste, het opperste ghesmeten wort,Ga naar voetnoot50 51sonder sy selven te konnen teghen-houden; ick en kan het lichaem 52niet een wyle tydts stille houden. |
|