Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 160]
| |
XC. Capittel1Ick ghevoelde my langhen tydt besloten in de enghde van mijn 2natuer, als in eenen enghen, donckeren Kercker gheboeyt, ende 3gheknevelt, als met yseren ketens ghebonden, sonder mijne inwen-4dighe krachten te konnen roeren, om die tot Godt te stieren, oftGa naar voetnoot4 5de selve in jet goedts te konnen becommeren: het Ghebedt endeGa naar voetnoot5 6alle Gheestelijcke Oeffeninghen waeren my soo teghen, dat ick'er 7walghe af hadde, jae schroomde teghen die ure. 8Nochtans hoe grooten teghenheydt, af-keer ende walghe, dat 9ick daer van hadde, ick en liete nimmermeer jet achter, noch ickGa naar voetnoot9 10en verkorte daerom den tydt niet, maer eer verdobbeleerde denGa naar voetnoot10 11selven, om den boosen ende mijne nature spyt aen te doen, endeGa naar voetnoot11 12niet af te wycken van de ghetrouwigheyt, die vereyscht wordt van 13den ghenen, die eenen Mensch des Ghebedts wilt worden: nochtans 14een ure daer in over te brenghen was aen my als een torment; door 15dien dat ick moest roeyen als teghen stroom op; dickwils en kost 16ick mijne ghedachten niet vergaderen ende in Godt becommeren,Ga naar voetnoot16 17niet eenen halven Ave Maria tydts; het scheen datter eenen yseren 18muer was tusschen Godt, ende mijne Ziele; ick vondt my, princi-19palijck ten tyde van 't Ghebedt, soo verre, ende soo vervremt van 20mijnen Beminden, al oft hy duysent mylen van my gheweest 21waere; te weten, naer het ghevoelen ende ondervinden; want mijnen 22wille en was van hem noyt vervremt. 23Ick dede in't Ghebedt arbeydt boven arbeydt, om op dien tydtGa naar voetnoot23 24my met Godt besigh ende becommert te houden; maer te vergeefs, 25want ick menichte keeren van't Ghebedt opstont, sonder een goedt 26ghepeys te konnen bekomen; ick en dede niet, als soecken sonder 27vinden; den Beminden hadde my alsdan soo benomen de gave des 28Ghebedts, dat ick niet en wist, wat Ghebedt was, noch hoe ick 29my daer toe moest bereyden, niet meer, dan oft ick noyt gheen 30Ghebedt ghehouden en hadde; my docht, dat ick veel ghewonnenGa naar voetnoot30 31hadde, als ick een stille ende ghevredight herte kost bekomen: 32want mijne Ziele was ghelijck een Zee, daer de baeren ende tem- | |
[pagina 161]
| |
33peesten als de overhandt hadden: uytter nature hebbe ick altoos 34stille ende gherust van ghemoet gheweest, niet woelachtigh, noch 35menighvuldigh; ende alsdan en was mijn Ghebedt ende eensaem-Ga naar voetnoot3536heyt anders niet, als ghewoel ende ghedruys van menighvuldighe 37ende nievers toe-dienende ghedachten, die mijne Ziele vervoer-38den, ick en weet niet waer; ick en hadde niet veel quaede ghe-39peysen, maer ick en hadde oock gheen goede; ick wierdt soo bot,Ga naar voetnoot39 40ende onwetende in de oeffeninghen van het gheestelijck leven, dat 41ick'er niet met allen en wist van te spreken, noch oock in practycke 42te legghen, niet meer, dan oft ick noyt jet daer van ondervonden 43en hadde. |
|