Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 158]
| |
LXXXVIII. Capittel1Ick en kan my niet ghenoegh verwonderen over de teerigheyt, dieGa naar voetnoot1 2ick dan hadde in't ghevoelen; een contrarie mine van een andere,Ga naar voetnoot2 3een woort, dat naer mijnen sin niet ghesproken en was, een appre-Ga naar voetnoot3-44hensie, een ghepeys alleen was ghenoeghsaem, om my inwendigh 5te wonden, te perssen, ende te quellen, sonder dat ick't kost ver-6setten, oft door eenighe acte van deught dat kost te boven komen; 7te vooren soude ick daer mede ghelacchen hebben, ja niet eens 8willen opsien, daer ick nu om weende, ende om suchte. 9Hoe meer ick porde, om my te wentelen uyt de ghevoelijckhe-10den der natuere, ende beweghinghen der passien, als van droefheyt, 11vreese ende korselheyt, oft bitterheyt des herten; hoe dat ick'er 12dieper in viel, ende meer in verwerrent scheen, want ick en haddeGa naar voetnoot12 13gheene behoorlijcke ghelaetentheyt ende onderworpentheyt onder 14Godt, om desen staet uyt te lyden sonder versoetinghe oft ver-15troostinghe van Godt, oft vande ghene, die mijne Ziele regeerden; 16och hoe delicaet, teerkens, ende machteloos was ick dan, om eenenGa naar voetnoot16 17vroomen wederstant te doen teghen de onvolmaeckte beweghin-Ga naar voetnoot1718ghen, die ick in mijne ziele ghevoelde, een sierken scheen my teGa naar voetnoot18 19quetsen ende te wonden. 20Mijne Ziele ghestelt wesende in dien droevighen ende aermen 21staet, die scheen ontfanghbaer te zijn van alle soorten van druck-22sels, lyden ende quellinghen; ontfanghbaer tot alle tentatien, cruy-23cen, benautheden ende ongherustigheden; ontfanghbaer van alle 24quaede inghevinghen ende beweghinghen; daer ick te vooren alleen 25ontfanghbaer scheen van het goddelyck licht, inwendighe bewerc-26kinghen, Goddelijcke indruckinghen, inspraken des heylighs Gheests, 27beweginghen der liefde, ende soo voorts; och wat veranderinghe 28is dit! hoe onghelijck zijn dese staeten aen malkanderen! indien 29voorighen staet scheen de gratie mijne Ziele te verheffen, om als 30eenen Arent te vlieghen in de hooghde, ende beschouwen der 31Sonne, om in Godt te leven, als een hemelsche Creature, die niet 32ghemeyns en heeft met yet, dat op der aerden is; ende in desen | |
[pagina 159]
| |
33volghenden staet, was ick gheworden als eenen worm, kruypende 34op de aerde, wentelende in myn nature, ende in duysent-derhande 35vremde ghepeysen, quellinghen, twyffelachtigheden ende onghe-36rustigheden der Ziele; ick gevoelde my evens-eens, als een worm-37ken, het welcke gheplettert ende met de voeten ghetreden wordt, 38heel machteloos ende krachteloos, om sy selven te konnen helpen. |
|