Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
LXXXVI. Capittel1Seer korts daer naer liet den Beminden my overkomen onver-2draghelijcke pijnen des lichaems; niemant en verstont hem, wat 3dit voor pijnen waren, die ick leedt; eenighe oordeelden, dat het 4gheen naturelijcke pijnen en waren, om dat de naturelijcke reme-5dien daer-toe niet en hielpen; andere seyden, dat het eenige duyvel-Ga naar voetnoot5-66rye moest wesen; want sy noyt sulcken soorten van pijnen aen 7jemant ondervonden en hadden, noch ick oock noyt sulcx onder-8staen en hadde; ick gheloove, dat dit waer was, dat den Beminden 9aenden boosen macht ghegheven hadde, om my aen te vallen ende 10te pijnighen naer Ziele ende Lichaem, uytwendigh, ende inwendigh, 11met alle soorten van lijden; want dat quam t'samen, de inwendighe 12ontreckinghe ende verlatenisse des gheest, ende het uytwendighGa naar voetnoot12 13lijden in't Lichaem, ende vande menschen. 14Dese pynen waren sulcx, dat ickse nievers by en soude konnen 15verghelijcken, als by een groot torment, ende martyrie; my dunckt,Ga naar voetnoot15 16hadde den Beminden my alsdan niet onghevoelijck by-ghestaenGa naar voetnoot16 | |
[pagina 155]
| |
17met sijne gratie, ick soude van pijnen besweken oft desperaet ghe-Ga naar voetnoot1718worden hebben; het scheen, dat mijn Lichaem van alle kanten door-19steken ende door-priemt wiert met messen ende sweerden; som-20tijdts scheen alle mijn inghewant uyt het Lichaem ghetrocken te 21worden met een groote vreedtheyt; de Susters weenden door mede-22lijden, my siende gestelt in sulcken torment; sy en kosten noch dagh, 23noch nacht rusten door mijn kermen ende somtijdts schreeuwen 24door de furieuse pynen, die my aenghedaen wierden; somtijdtsGa naar voetnoot24 25duerden die furien veele uren langh, soo dat sy ghedwonghen warenGa naar voetnoot25 26my vast te houden, oft anders ick scheen my te willen verscheuren, 27als dul, ende uytsinnigh zijnde van pynen.Ga naar voetnoot27 28Naer welcke uren dat lijden uytghestaen te hebben, ick soo afGa naar voetnoot28-29 29ende ghematteert was het heel Lichaem deur, al oft ick een langhe 30ende groote sieckte ghehadt hadde, als-wanneer ick eenighe ver-31sterckinghe moest nemen, om de krachten te hernemen, om op eenGa naar voetnoot31Ga naar voetnoot31-32 32nieuw te gaen ligghen op een pynbanck; want ghemeynelijck hadde 33ick daghelycx wat respyt, om den aessem ghelijck wat te her-Ga naar voetnoot33Ga naar voetnoot33-3434haelen; dit gheduerde aldus eenighe weken; maer het is my ver-35gheten, hoe veel; my dunckt, dat ick noyt dese pynen en zal konnen 36vergheten; ende soo kleyn is mijne liefde noch tot het lyden, dat 37mijne natuere noch teghenwoordigh daer van schroomt. 38Den Beminden liet toe, op dat dit lyden my meer soude beswae-Ga naar voetnoot38-3939ren, dat eenighe my veroordeelden, al oft dit een teecken hadde 40gheweest van maledictie, aenghesien (soo sy meynden) dat denGa naar voetnoot40 41boosen macht hadde over my, om mijn lichaem te pynighen, ende 42mijne Ziele te tenteren met veele, ende drollighe tentatien; dat be-Ga naar voetnoot4243swaerde my te meer, om dat eenighe Gheestelijcke waeren, die 44sulcx seyden; daer-en-boven, dat ick daer door oorsaecke was, dat 45Godt sijne Benedictie weder-hiel over ons huys. 46Eenen gheestelijcken Persoon viel my alsdan seer moeyelijck ende | |
[pagina 156]
| |
47lastigh met my te oeffenen ende in alle manieren te contrarieren,Ga naar voetnoot47 48met intentie, soo ick meyne, om de volmaeckte deughden ende 49mortificatie in my te beproeven, daerom scheen te studeren, om 50occasie te vinden, om mijn natuer te quellen, ende te doen op-Ga naar voetnoot50-5151komen, maer eylacen dien persoon gheen oft weynighe weten-Ga naar voetnoot51Ga naar voetnoot51-5252schap hebbende, wat ick inwendigh te passeren hadde, wat denGa naar voetnoot52 53Beminden my te lyden gaf, handelde met my wat rauwelijck, dick-Ga naar voetnoot5354wils slaende blinde slaghen, ghevende wonde op wonden; het erghste 55was, dat ick dan niemant en hadde, aen wie ick my kost openen; 56daerom de inwendighe stryden, ende bekoringhen, &c. moest ick 57alleen af-haspelen, ten besten dat ick kost, want mijnen Gheeste-Ga naar voetnoot57Ga naar voetnoot57-5858lijcken Vader alsdan langhen tydt absent was. |
|