Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
LXXIV. Capittel1Den Beminden seyde, om my te vertroosten ende te verstercken, 2dat mijn natureel hem behaeghde, dat ick om gheen ander wen-Ga naar voetnoot23schen en moght; dat het selve my seer dienstigh ende behulpsaem 4was tot mijnen roep van een abstract ende afgetrocken leven; als-Ga naar voetnoot45dan mijne ziele met een krachtighe handt optreckende boven de 6nature, dat is boven alle beweghelijckheden ende ghevoelijckhedenGa naar voetnoot6 7van het nederste-deel, boven alles, dat haer eenighsins beroeren,Ga naar voetnoot7 8oft quellen kost, 't zy vande menschen, oft van den boosen, die de 9bedorven nature teghen den gheest opstockt; vindende my op eenGa naar voetnoot9-10 10subiet ghestelt als in een hemelsche contreye, vry van alle winden.Ga naar voetnoot10 11Daer by liet den Beminden my sien, dat ick gheheel, ende alleen | |
[pagina 138]
| |
12voor hem moest wesen te alle tyden, ende dat hy mijn gheheele 13Ziele wilde besitten, de selve als-dan, ende daer naer noch dickwils 14ettelijcke daghen ghedurende, vervullende met sulcke hemelsche 15vreughden, ende Goddelijcke ghenietinghen, dat ick't niet en soude 16konnen segghen; my ghevoelende als ghedwonghen te roepen, ô ghy 17jaloersen Godt! ô ghy verslindende vier! met recht wort ghy sooGa naar voetnoot17 18ghenoemt; hoe jaloers en thoont ghy u niet aen een Ziele, die ghy 19heel tot u, ende voor u alleen hebben wilt! hoe en verslindt ghy 20het niet al door 't vier van uwe liefde, het welcke ghy in dat herte 21doet branden, al het ghene, dat niet suyverlijck om u, in u, tot u en 22is, oock indifferente dinghen en wilt ghy in haer niet ghedooghen.Ga naar voetnoot22 23Ick hebbe my dickwils ghevoelt als vol viers, ick en weet niet, 24met wat Goddelijcke kracht als overweldight, ende aenghedreven, 25om te voldoen aen de Goddelijcke begheerte, die my inwendigh 26uytdruckelijck kennelijck ghemaeckt wiert, om hem met een ghe-27stadighe liefde aen-te-hanghen, in een bloote ende suyvere afghe-28scheydentheyt van alle schepselen; de aenlockinghen daer-toe zijn 29soo krachtigh, dat my dunckt, datse my door sweerden ende door 30vier souden doen loopen, om dat goedt te bekomen, het welcke 31hem soo minnelijck biet aen mijne ziele: hoe veel te meer, en moetGa naar voetnoot31 32ick niet achten te onderstaen eenigh oordeel, ende misachtinghe 33der menschen, &c. om te vervolghen onsen wegh, daer my Godt 34door-leydt; die Godt voldoet, die voldoet het al, de reste is al niet. |
|