Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
LX. Capittel1Doen ick te Ghendt woonde, liet den Beminden toe, dat ick een 2groot cruys moest onderstaen, door de groot-achtinghe der Men-Ga naar voetnoot23schen, die my van alle kanten toe-quam; veele achtende my, al oft 4ick jevers een halve Heylighe gheweest waere; nochtans ick en 5gaf daer toe in gheender maniere eenighe oorsaecke, noch en dede 6jevers in jet besonders, oft uyt-stekende, want ick altoos eenenGa naar voetnoot6 7vyandt gheweest hebbe, ende noch ben van alle uytwendighe be-Ga naar voetnoot7-88sonderheyt, ende uyt-stekelijckheyt in eenighe maniere van doen,Ga naar voetnoot8 9in't ghene eenighen schyn kost gheven van Heyligheyt, oft beson-10dere devotie, &c. De ghemaeckte maniere van devotie in ghelaet,Ga naar voetnoot10 11oft woorden, hebbe ick altoos ghehaet als de suster van hypocrisie;Ga naar voetnoot11 12onsen handel, ghelaet, maniere van doen was recht, eenvoudighGa naar voetnoot12 13ende simpel, hebbende Godt voor ooghen, die ick alleen sochte te 14behaeghen, ende niet de Menschen. 15My dunckt wel, dat ick seer stillekens ende verstorven was in 16alle mijne manieren van doen, ende seer af-ghetrocken van al dat 17inde werelt is; dit en kost ick niet verberghen, om de ghestadig-18heyt die den Beminden my daer in gaf; maer dit en waeren gheen 19dinghen, om soo grooten estime te hebben onder de Menschen; 20want-mer noch veele vindt, die dese gratie hebben; daerom ghe-Ga naar voetnoot2021voelde ick sulcken cruys daerin, om dat in my niet besonders en 22was; ick meynde somtyts dat de Menschen met my gheckten, ende 23eenighe soorte van injurie aendeden, als ick hunne onghefondeerdeGa naar voetnoot23 | |
[pagina 119]
| |
24opinie ghewaer wierdt, door de pretentien, die sy op my deden.Ga naar voetnoot24 25Sommighe versochten ende baden, dat ick by hun soude willen 26zijn in hun sterven, al oft sy door onse presentie eenighen troostGa naar voetnoot26 27ende bystandt verhoopten naer de ziele van Godt te kryghen; an-28dere, oock Religieusen, baden verscheyden keeren, om onse Be-29nedictie, ende dat ick hun soude willen leeren in saecken, die hun 30inwendigh, ende conscientie aenghinghen, maer ick en hebbe dat 31noyt willen doen (dan nu kortelijncx als't de ghehoorsaemheyt 32my bevolen heeft) ick vluchte daer van, als van een serpent. 33De kinders vande straete, ende de bedelaers, die stonden aen de 34Kerck-deure, die riepen, t'zy al gheckende, oft meynende, en weteGa naar voetnoot34 35ick niet, siet de Heylighe komt daer, maeckt haer plaetse, doende 36reverentie; somtyts verydelde dat my tot lachen, denckende, dat syGa naar voetnoot36 37met my gheckten; ende somtyts was ick in alle dese dinghen soo 38bedroeft, dat ick my niet en kost onthouden van overvloedelijckGa naar voetnoot38 39te weenen; eensdeels, om dat my docht, dat ick de Menschen soo 40bedroogh, ende eensdeels, om dat ick sulcken pyne ghevoelde in die 41achtinghe der Menschen; ick seyde al-te-met met overvloedighe 42traenen aen mijne Mede-suster; och sal ick niet eens moghen 43woonen, daer ick veracht sal worden?Ga naar voetnoot43 |
|