Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 115]
| |
LVIII. Capittel1Ick hebbe te vooren gheseyt, dat den gheest my nu ghedooght wat 2meer toe te gheven aen het lichaem in tijde van weeckelijckheyt, 3oft sieckelijckheyt; dat is te verstaen, als dese merckelijck over-Ga naar voetnoot3Ga naar voetnoot3-44vallen, ende dat naer alle ghewaer worden, het lichaem niet meer 5voort en kan. 6Want in ordinarische weeckelijckheyt, sieckelijckheyt, &c. daerGa naar voetnoot6 7ick sedert ettelijcke jaeren herrewaerts luttel vry ben van gheweest,Ga naar voetnoot7 8ende weynigh ben sonder jet te lyden in het lichaem; soo en wort 9my inwendigh niet ghedoeght, daer veel op te letten, noch het 10selve jet meer toe te gheven in rust, ghemack, oft buyten den 11ordinairis jet te nutten, maer moet alles uyt-lyden inden gheest 12van penitentie, verstervinghe, ende liefde tot den Beminden, door-Ga naar voetnoot12-1313brekende dierghelijcke kleyne swarigheden ende moeyelijckheden 14met een groote couragie ende kloeckmoedigheyt, niet luysterende 15naer 't ghene de imaginatie daer van inbeeldt; want als ick daerGa naar voetnoot15 16beghinne op te letten, oft de sieckelijckeyt, &c. wat te estimeren,Ga naar voetnoot16 17oft te weghen, dan verliest den gheest ghelijck sijn kracht, door 18aldus te buyghen tot mijn eyghen selven.Ga naar voetnoot18 |
|