Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
LVII. Capittel1Doen ick besigh was met dit te schrijven, soo wierde ick te peysen,Ga naar voetnoot1 2dat de ghene, die dit souden lesen, moghelijck in my souden ont-Ga naar voetnoot2Ga naar voetnoot2-33sticht worden, worden, dat ick soo veel lofs van my selven spreke, my selven 4soo prysende; dat jemant misschien soude peysen, dat dit komt 5uyt eenighe hooveerdigheyt, ende onverdraghelijcke goede opinie 6van my selven; waerom ick niet en derfde voortgaen, maer in-7wendigh wiert my gheseyt, gaet voort met alle simpelheyt ende een-8voudigheyt, laet my daer voor sorghen. | |
[pagina 114]
| |
9Immers ick staen dickwils in mijn selven verwondert, hoe dat 10dese ghehoorsaemheyt van my volbrocht wort; ick ghevoele, dat 11ick van jemant daer in soo merckelijck gheholpen worde; maer 12ick en weet niet van wie, 't zy vanden Beminden oft van de M.Ga naar voetnoot12-13 13Moeder, oft vanden M. Vader, oft vanden H. Enghel; want het 14wort in my van stont tot stont, van sin tot sin, op wondere maniere 15ghedicteert, met groote eenvoudigheyt ende stilligheyt des ghe-16moets, met een vervolgh van materie, effen soo veel, ende nietGa naar voetnoot16 17meer, noch voorder, als't dadelijck en verheyscht, op den sin, opGa naar voetnoot17-18 18de materie, ende den tijdt, als het gheschiet is, soo veel inde memorie 19brenghende als de penne kan vloeyen, ende den tijdt toelaet; sonderGa naar voetnoot19 20jet meer, oft voorder, als't en verheyscht (ghelijck gheseyt is) 21sonder voor oft naer daer op te peysen, soo leegh-hertelijck myGa naar voetnoot21 22daer toe beghevende, dat ick meestendeel niet en weet, wat ick 23schrijven moet; de penne inde handt nemende met een minnelijcke 24ooghe op Godt, soo komt het al stillekens inde memorie, 't ghene 25langhe jaeren ghepasseert is, ende op alle die jaeren daer noyt opGa naar voetnoot25-26 26ghedacht en hebbe. 27Ick draghe my in dit schrijven meer lydender-wijse, dan wercken-Ga naar voetnoot27-2828der-wijse, ghelijck oft ick ware luysterende naer jemant, die my 29dat in-gheeft, oft dicteert, nocht ick en ghevoele my daer naer niet 30vermoeyt, al schreve ick eenighe uren naer een, daer ick van 31andere dinghen te schrijven lichtelijck vermoeyt ben in krachten; 32my dunckt, dat ick nu wel magh ghelooven, waer gheweest te 33hebben, als den Beminden ende de Minnelijcke Moeder my toe-34seyden te helpen in dese ghehoorsaemheyt te volbrenghen, dat sy 35my alles soetelijck inde memorie souden brenghen, sonder dat het 36my voor, oft naer soude verstroyen; dat ons herte binnen dien tijdt 37oock soude beminnen, &c. het welcke ick gheduerigh ghewaer 38worde: daer sy moeten af ghelooft ende ghebenedijdt zijn: hier 39door leere ick wat de ghehoorsaemheyt vermagh. |
|