Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
LIV. Capittel1My komen noch te vooren eenighe gratien, die my den Beminden 2oock heeft ghegheven uyt sijne lautere ghenade, de welcke my eenGa naar voetnoot2 3groot behulp hebben gheweest inden gheestelijcken voortganck, 4om op korten tydt veel weeghs af te legghen, oock mede-bringhendeGa naar voetnoot4 5een lichtigheyt op den wegh, overmits niet beswaert zijnde met 6het ghewicht van aenklevende affectien tot eenighe gheschapenGa naar voetnoot6 7dinghen, noch te seer toe-ghedaen te zijn aen het ghemack, ende 8koesteren des lichaems. | |
[pagina 109]
| |
9De Goddelijcke gratie dreef my aen, om de heylighe aermoede 10seer te beminnen, ende om de selve in alle manieren in practijck te 11stellen, soo veel als mijnen staet ende conditie toeliet, in alles dat 12tot ghebruyck des lichaems was, dit moest al slecht, ende weynighGa naar voetnoot12 13zijn, van kleynen prys, al-te-mael op het eenvoudighste ende sim-Ga naar voetnoot1314pelste, preciselijck naer den noodt, ende niet meer.Ga naar voetnoot14 15Het ghene ick kost derven van eenigh gherief, oft ghemack, datGa naar voetnoot15 16moest ick my maecken te ontrecken; want ick en wiert inwendighGa naar voetnoot16 17niet gherust gelaeten, tot dat ick my daer van ontbloot hadde, selfsGa naar voetnoot17 18op ons Celleken en dorst ick noyt een kniel-bancxken besighen, 19om ons Crucifix daer op te stellen; ick nam alleen een berdeken 20op twee naghelen steunende, ende daer steunde ick somtijdts wat 21teghen, als ick in 't ghebedt was; want my quam allen een te vooren, 22dat en dat soude ick noch konnen derven; oversulcx het is teghen 23de aermoede ende blootheyt van alle creaturen, die niet meer enGa naar voetnoot23 24ghedooght in 't ghebruyck der selve, als de enckele noodtsakelijck-Ga naar voetnoot24-2525heyt, 't zy in sieckte, 't zy in ghesontheyt. 26Alsoo was't vervolghens in alle andere dinghen, die ick ghe-27bruycken moest tot behoef des lichaems; want ick ghevoelde ghe-28lijck eenen natuerlijcken af-keer van alle overvloedigheydt, oft 29kostelijckheydt, oft 't ghene lecker was, 't zy in kleederen, huys-Ga naar voetnoot2930raet, spyse oft dranck; al moght my somtijdts sulcx ghebeuren, 31soo thoonde ick opentlijck, daer mede niet ghedient te zijn, ende 32dat ick meer ghenegen was tot het ghene ghemeynder ende slechterGa naar voetnoot32 33was, ende metter daet ghevoelde ick daer in meerdere voldoe-Ga naar voetnoot3334ninghe, om dieswille dat my docht, dat een Godt-minnende ziele 35alle dinghen moest hebben rieckende naer de aermoede ende heyli-Ga naar voetnoot3536ghe simpelheyt. 37Dese nouwigheyt nochtans ende preciesheyt, om alle dinghenGa naar voetnoot37 | |
[pagina 110]
| |
38maer te ghebruycken volghens den noodt, en brocht my noyt aen 39eenighe inwendighe benautheydt, onruste, oft quellinghe; want 40den Beminden my altoos ghegheven heeft eenen resoluten gheest,Ga naar voetnoot40 41niet ancxstelijck oft scrupuleus, daer by een inwendighe kennisse, 42de welcke my heel lichtelijck dede onderscheyden, ende sien, wat 43noodigh was, ende niet noodigh en was, ende t'samen eene bereydt-44saemheyt, ende veerdigheyt des wille, om die inwendighe kennisse,Ga naar voetnoot44 45oft licht in't werck te legghen ende te volghen; het welcke in-46volghende, wiert ick terstont ghewaer een beantwoorden vande 47Goddelijcke gratie, in mijn inwendigh, met een vermeerderen van-48den inwendighen peys ende vrede der zielen, ende een soetere toe-Ga naar voetnoot4849neyghinghe der liefde tot den Beminden, ende soo voorts; want 50andersints de heylighe liberteyt des gheests soude daer door te seer 51ghehindert gheweest hebben. 52Het is eyghen aenden Goddelijcken Gheest, al waer hy werckt, 53oft de ziele jevers toe drijft, 't zy tot penitentie, vasten, abstinen-54tie, waecken ende bidden, oft jet anders, daer altijdt maete in te 55stellen; hy gheeft haer een onderscheyt, ende discretie, om hetGa naar voetnoot55 56lichaem niet te bederven, oft te seer te matteren, op dat het be-Ga naar voetnoot5657quaem zy, om den gheest te volghen ende te dienen. 58Syne aendryvinghen ende beweghinghen komen altoos aen metGa naar voetnoot58 59eenighe soetigheyt, ende stilligheyt des ghemoets, met inwendighen 60peys ende vrede der ziele, met een sekere inwendighe ruste ende 61ghetuyghenisse, dat sulcke dryvinghen, inghevinghen ende bewe-62ginghen voort-komen vanden goeden gheest, vergheselschapt metGa naar voetnoot62 63een ootmoedighe, vredighe gelatentheyt ende onderworpentheyt aen 64't goet-duncken, ende wille van de ghene, die haer regeren. 65Als het anders is, soo is het suspect, dat sulcx voort-komt vanGa naar voetnoot65 66den boosen, quaden oft eyghen gheest; met een woordt gheseyt,Ga naar voetnoot66 67daer den gheest Godts is, daer is vrydom, ootmoedigheyt ende 68onderbooghinghe sijns selfs, liefde ende discretie.Ga naar voetnoot68 |
|