Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
LIII. Capittel1Soo voorsagh onsen Lieven Heere eenen seer gevoegelijcken endeGa naar voetnoot1 2bequamen middel, om my te ondersteunen ende aen te leyden 3inden wegh des gheests, te weten, dat desen mijnen Gheestelijcken 4Vader my altoos neffens Godt scheen tegenwoordigh te zijn, ende 5my scheen aen te sien, waer ick was: Dese teghenwoordigheydt 6veroorsaeckte in my een groot ontsagh ende wederhout in alleGa naar voetnoot6 7occasien, het diende my tot eene gheduerighe spoore, tot een nouw 8letten op my selven; want hy scheen my te berispen, als ick jet dede, 9dat niet wel en was, ende aen te wackeren tot alle deught ende 10verstervinghe; was ick jevers in eenighe bekoringhe, oft strijdt 11met my selven, oft was ick jevers in verstelt, met het ghebedt, oftGa naar voetnoot11 | |
[pagina 107]
| |
12Geestelijcke oeffeningen niet wel deur konnende, oft dat mijne na-Ga naar voetnoot1213ture my eenigh spel leverde (want myn nature en wilde haer som-Ga naar voetnoot1314tijdts daer-toe niet verstaen, om over al soo moeten uyt-ghesloten 15te zijn, ende altoos dat versterven in alle haere sinnen te onder-16staen) soo mijnen Eerweerdighen Vader die my als tegenwoordigh 17scheen te zijn, die leerde my heel bescheydelijck, soo en soo dieGa naar voetnoot17 18swarigheyt te door-breken; hy wees my aen hoe ick my moest dra-19ghen in die ende die occasie, ende inwendighe ontmoetinghe.Ga naar voetnoot19 20Ende alle sijne leeringhen quamen my soo klaer te vooren, al 21oft sy maer versch tot my ghesproken hadden gheweest, ende metGa naar voetnoot21 22veel klaerder kennisse, om die te vatten, ende te gronderen, als teGa naar voetnoot22 23vooren; soo dat ick metter waerheyt moet belijden, dat ick op dese 24maniere seer dickwils gheholpen, versterckt, ende vertroost hebbe 25gheweest, soo veel, oft meer, al oft hy lichamelijck by my hadde 26gheweest: dit heeft ghedeurt ontrent de seven jaren langh, naer 27mijn best onthouden, tot dat ick naer alle apparentie, eenighe 28vastigheyt ende vromigheyt des gheests begonst te bekomen, endeGa naar voetnoot28 29eenighe ervarentheyt inden wegh der volmaecktheyt. 30Dese voorschreven teghenwoordigheyt van mijnen Eerw. Vader 31neffens den Beminden dunckt my gheweest te hebben een in-Ga naar voetnoot31-3232druckinghe in mijn memorie ende verstant, ende magh ghenoemt 33worden een verstandelijcke verbeeldinghe, de welcke seer een-Ga naar voetnoot3334voudigh was, ende bykans heel gheestelijck, dese en belemmerde 35my nimmermeer tot eenighe natuerlijcke beweghinghen, oft me-36nighvuldigheyt, oft sinnelijcke affectie, oft menschelijcke ghe-37neghentheyt, ghelijck het lichtelijck gheschiet inde beghinsels, prin-Ga naar voetnoot3738cipalijck aen jemant, daermen soo veel goedts ende hulpe door 39ontfanght, ende diemen oock teerlijck in Godt bemint.Ga naar voetnoot39 40Neen, mijn herte, ende affectie en liet den Beminden noyt soo 41leegh buygen, noch buyten hem eenigh leven ende ghenoegen vindenGa naar voetnoot41 | |
[pagina 108]
| |
42in eenighe creaturen; het leven ende ghenoeghen, dat ick'er in vont 43diende my als een leere, om op te klimmen tot mijnen Beminden,Ga naar voetnoot43 44ende niet, om daer in te rusten, oft te blyven aen haperen; al-te-45mael 't ghene ick daer in ontmoette ende ghewaer wiert, was my 46een spoor, om tot Godt op te vlieghen, door bekentenisse, liefdeGa naar voetnoot46 47ende danckbaerheyt van sijne goedtheyt, in soo goedertierlijck 48mijne kranckheyt te ondersteunen door desen soeten middel. 49Als ick allenxkens meer ende meer quam te ondervinden de 50over-groote puerheyt ende tot de hooghste volmaecktheyt strec-51kende leeringhen, soo wiert ick daer soo seer op verlieft ende 52begheerigh, om dien gheest te moghen bekomen, dat mijn ghe-53moet scheen te ontvoncken van begheerten, alsdan verstont ick 54bescheydelijck een inspraeck binnen in my, ist dat ghy ghetrouw zijt,Ga naar voetnoot54 55ick zal u trecken inden selven gheest van uwen Vader; ende het schijntGa naar voetnoot55 56dat ick ootmoedelijck magh betrouwen, dat onsen Lieven Heer 57hem geweerdight heeft, dese insprake waer te maecken; hy zy daerGa naar voetnoot57Ga naar voetnoot57-58 58van ghebenedydt inder eeuwigheyt, die 't al selfs heeft ghedaenGa naar voetnoot58 59met luttel van mijnen toe-doen.Ga naar voetnoot59 |
|