Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XLVII. Capittel1De Lessen, die hy my voorhiel, die waeren altemael daer toeGa naar voetnoot1-2 2treckende, om plaetse te maecken aen de Goddelijcke gratie, omGa naar voetnoot2 3den inwendighen mensch te suyveren, te ledighen, ende te ydelenGa naar voetnoot3 4van allen eyghendom, te weten, van alle onghereghelde affectien,Ga naar voetnoot4 5aenkleventheyt, driften ende eyghen-soeckelijckheydt tot de ghees-6telijcke goederen, gaven ende gratien Godts; een stillen van alle 7driftighe begheerten, ende soo voorts, tot goede ende inwendighe | |
[pagina 97]
| |
8dinghen; want ick was soo vol begeerens, wenschen ende verkiesenGa naar voetnoot8 9om het meeste goedt te bekomen, dat ick my met jet minders niet 10en kost ghenoeghen, noch te vrede stellen. 11Hierom leerde hy my de inwendighe verstervinghe ter herten 12te nemen; want in de uytwendighe verstervinghe en vondt ickGa naar voetnoot12-13 13gheen werck meer, om dat den uytwendighen Mensch in alle sijne 14sinnen, lusten ende ongeregeltheden heel verstorven scheen te zijn.Ga naar voetnoot14 15Hy ontdeckte my de oeffeninghe van de armoede des gheests,Ga naar voetnoot15 16van een ghewilligh derven van alle Gheestelijcke ende Goddelijcke 17gaven, ende met den Ghever selfs van alle gaven my alleen te ghe-Ga naar voetnoot1718noeghen. 19Item een grondighe verloocheninghe van alle dat buyten GodtGa naar voetnoot19 20is. Item een verloocheninghe van mijn eyghen selven, om alle 21eyghen liefde, eyghen-soeckelijckheyt, ende alle ooghe op mijn 22eyghen selven in tydt, oft eeuwigheyt, heel uyt te sluyten. 23Item een ootmoedighe buyginghe ende onderworpinghe vanGa naar voetnoot23 24mijnen wille onder den wille Godts, over sijne Goddelijcke or-Ga naar voetnoot24-2525donnantien ende ghehenghenisse over my, oft over een ander.Ga naar voetnoot25 26Item een diepe ootmoedigheyt uyt de kennisse mijns selfs, daer 27door my achtende alle gratien onweerdigh. 28Oock een suyvere, pure, oprechte liefde tot Godt, hem dienende 29om sijn eyghen selven, om dat hy 't weerdigh is, ende niet om loon, 30oft om eyghen baete. 31Oock een verkleynen, vernieten ende onverlet laten van alleGa naar voetnoot31 32Creaturen, al oft ick alleen gheschapen hadde gheweest. 33Item Godt aenhanghen, ende aenbidden in den gheest ende waer-Ga naar voetnoot3334heyt, door een bloot ende suyver gheloof van Godts teghenwoor-35digheyt binnen in mijne Ziele, ende in alle Creaturen. 36Item kleyn werck maecken van eenighe soetigheyt ende ghe-37voelijcke devotie, maer meer van een vroomigheyt des gheests ende | |
[pagina 98]
| |
38stercke liefde, die de Ziele aendryft tot alle ghetrouwigheyt in 39altydt te doen 't ghene aen Godt het behaeghelijckste is. 40Aldus den gront uyt-gheput zijnde van alle onghereghelde aen-Ga naar voetnoot4041kleventheden, soeckelijckheden ende driftigheden der nature, thoon-Ga naar voetnoot4142den hy, dat ick lichtelijck soude bekomen den ghestadighen in-43wendighen vrede, suyverheyt des herten, een stille ghemoet, inghe-44keertheyt tot den Goddelijcken voorworp, ende soo voorts, omGa naar voetnoot44 45gheduerigh te hebben de inwendighe hanteringhe met Godt, doorGa naar voetnoot45 46't gheloof ende liefde met hem altoos besigh zijnde, volghens het 47inhout ende uytwysen vanden Carmelietschen Gheest, daer alleGa naar voetnoot47 48sijne neerstigheydt toe was, om desen Carmelietschen Gheest ons inGa naar voetnoot48 49te drucken. |
|