Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XLIII. Capittel1Niet-teghenstaende, dat het Ghebedt my soo moeyelijck viel, my 2alsdan soo koudt ghevoelende sonder troost, smaeck, oft eenigheGa naar voetnoot2 3goede beweghinghe (soo 't scheen) ghewaer te worden; soo vol-Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 92]
| |
4herde ick evenwel altoos in't Ghebedt, sonder dat te laeten, oftGa naar voetnoot4 5den tydt te verkorten, hoe grooten teghenheyt, strydt, ende ver-Ga naar voetnoot56driet, dat ick daer in ghevoelde: ter contrarie ick bestede daer meer 7tydt toe, soo veel als ick kost bekomen, volherde dickwils veele 8uren naer een in't Ghebedt; ende daer door quam den gheest allenx-9kens meer ende meer te winnen, over de sinnen, ende eenighen 10inganck te vinden, om my door het bloot gheloof in Godts teghen-11woordigheyt te konnen houden, ende somtydts als rustenden-wyse in 12Godt te blyven. 13De natuere, ende de sinnen verlooren allenxkens meer ende meer 14hunne krachten ende levendigheyt, want ick trachte in alle ma-15nieren, inwendigh ende uytwendigh hun alle voetsel van levendig-16heyt te ontnemen door een stricte verstervinghe vanden gheheelenGa naar voetnoot16 17Mensch, sonder ophouden; want al was ick in eenen staet van 18dorrigheyt, ende verlaetenisse des gheests, naer het ghevoelen, 19nochtans bleef my by een stercke begheerte, om te trachten naer 20de volmaecktheyt, om de deughden; ende de verstervinghe der 21natuere te achtervolghen. 22Het welck my gheen kleyn torment en was, in my te ghevoelen 23sulcken groote, ende gheweldighe begheerte, om tot Godt te ver-24naerderen, om alle soorten van deughden in my te bekomen, om 25het inwendigh ghebedt volmaecktelijck te verkryghen, &c. ende op 26den anderen kant, van den Beminden niet gheholpen, verlicht, 27versterckt, ende naer het ghevoelen aen-gheleydt te worden totGa naar voetnoot27 28hem, daer mijne begheerten soo seer toe dreven; maer eer ghe-Ga naar voetnoot2829voelde ick my, als teghen ghehouden, ghelijck met eenigh ghewelt, 30soo dat ick niet voort en kost, wat aerbeydt, ende neerstigheyt ick 31daer toe scheen te doen.Ga naar voetnoot31 32Daer mijnen Biechtvader somtyts in verwondert scheen, hoe 33dat quam, dat ick sijne leeringhe niet beter en kost vatten, ende 34met groote schreeden niet en voorderde in de volmaecktheyt, aen-35ghesien dat mijne begeerte soo uytterlijck groot was, ende mijneGa naar voetnoot35 36neerstigheyt, ofte ghetrouwigheyt niet minder en was, om die in'tGa naar voetnoot36-37 37werck te legghen. |
|