Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XXXIV. Capittel1Met den eersten, dat ick daer was komen woonen, soo gaf hy onsGa naar voetnoot1 2een Regulier maniere van leven; twee uren daeghs Meditatie, | |
[pagina 79]
| |
3Vasten-daghen en Disciplinen conform aen ons H. Orden, gheeste-Ga naar voetnoot34lijcke Lessen, silentie ende gheestelijcke t'samen-spraecke, elck opGa naar voetnoot4 5sijnen ghestelden tydt: het ghene wy heel preciselijck onderhielden: 6Den Beminden gaf my daer toe sulckenen yver om poinctueel teGa naar voetnoot6 7zijn in de Regulariteyt, dat ick noch om doodt, noch om leven,Ga naar voetnoot7 8het minste poinct niet en soude over-treden hebben; jae my docht,Ga naar voetnoot8 9dat onmoghelijck soude gheweest hebben, jevers in het minste teGa naar voetnoot9 10faelen; ick was daer soo nauw', ende soo strict in, dat als het tydtGa naar voetnoot10 11van silentie was, mijnen mondt ghesloten wiert, al gonck ick achterGa naar voetnoot11-12 12straete naer de Kercke, oft andersins, met mijne mede-Suster, wy 13en derfden noyt een woordeken spreken, al was 't oock datter 14dickwils occasie toe was. 15Ende om dat ick poinctuelijck de ghestelde uren soude konnen 16houden ende volghen van de tydt bedeylinghe, den heelen daghGa naar voetnoot16 17deur, soo hadde ick altoos den Sandt-looper by my: in de ure van 18recreatie wandelende in den Hof, oft gaende naer de Kercke, droegh 19ick den Sandt-looper al mede, ende maeckte hem vast onder onsen 20voorschoot, soo dat mijne Mede-Suster somtyts al lacchende sey-21de, dat alsmen my soude moeten uyt schilderen, men my moest 22schilderen met eenen Sandt-looper in de handt. 23Dese precise poinctueligheyt inde Regulariteyt heeft my seerGa naar voetnoot23 24gheprofiteert in mijnen gheestelijcken voortganck; dese ghetrou-Ga naar voetnoot2425wigheyt, ende t'samen de gheneghentheyt tot de eensaemheyt, 26stil-swyghentheyt, ende af-ghetrockentheyt der Menschen, die zyn 27gheweest het principaelste onder-steunsel, ende fondament, daer 28onsen Gheestelijcken Bouw op ghefondeert is gheweest; want in 29elcken Act van Regulariteyt, ende Ghehoorsaemheyt, docht my, 30dat ick sekerlijck dede den wille van Godt. 31Door dese gheduerighe verloocheninghe van mijnen eyghen wille, | |
[pagina 80]
| |
32om te doen den wille Godts, heeft my Godt veele gratien ghe-33gheven, om tot hem te vernaerderen; ick quam daer door totGa naar voetnoot33 34eenighe ghestadigheyt, ende ghesetheyt, om mijne gheestelijcke 35Oeffeninghen altoos te vervolghen met eene vlytigheyt, ende veer-Ga naar voetnoot35-3636digheyt sonder weynigh verslappen.Ga naar voetnoot36 |
|