Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XXX. Capittel1Op desen tydt hadde ick te lyden van mijnen Vader, door dien dat 2hy my ghevraeght hadde als ick uyt het voorseyde Clooster ghe-3komen was, ende hy my wederom soo bedroeft sagh, oft ick in 4een ander Clooster wilde gaen, ende ick alsdan gheseydt hadde, 5ja ick, ende thoonde daer groote begheerte toe, ghelijck ick oock 6hadde; oversulcx hy versocht voor my de plaetse in 't Clooster derGa naar voetnoot6 7Urbanisten binnen Ypren, by mijn Moeyken, die mijn Vaders Suster 8was: de Abdisse ontfongh my seer gheerne, eensdeels uyt compassie, 9dat sy mijnen Vader soo bedroeft sagh, ende uyt liefde tot mijne 10ziele, vreesende oft ick wederom tot de werelt soude keeren; wantGa naar voetnoot10 11hunnen Reghel (seyde sy) liet toe te dispenseren inde Ghetyden teGa naar voetnoot11 12lesen, ende moghten verandert worden in Pater-noster-ghetyden,Ga naar voetnoot12-13 13als den noodt sulckx vereyschte; het ghebreck van mijn ghesichte 14en soude my daer niet ghelet hebben.Ga naar voetnoot14 15Dus mijnen Vader schreef my, dat ick daer de plaetse hadde, 16dat ick terstont soude over-komen; ick communiceerde dit aenGa naar voetnoot16 17mijnen Biechtvader, maer hy en wilde niet, dat ick derrewaertsGa naar voetnoot17 18gonck, segghende, dat ick gheroepen was tot een stilder leven, als 19het Cloosterlijck leven; hem ghehoorsaem zynde liet ick dat | |
[pagina 73]
| |
20Clooster vaeren, ende schreef mijnen Vader, dat ick van sin was 21te Ghendt te blyven, ende aldaer stillekens ende Godtvruchtelijck 22onsen Lieven Heere te dienen, onder de ghehoorsaemheyt ende 23bestieringhe van mijnen Biechtvader: Hier door wiert mijnenGa naar voetnoot23 24Vader op my ghestoort, ende seer qualijck te vreden; want hemGa naar voetnoot24Ga naar voetnoot24-25 25viel eenigh quaedt ghepeys in, dat ick van sin was my te keerenGa naar voetnoot25 26naer de werelt, ende tot liberteyt, als nu wesende soo verre buyten 27sijne ooghen, ende ontsagh, ende dat ick desen titel van Godt-28vruchtigh te leven ghebruyckte tot eenen deckmantel ende excusie;Ga naar voetnoot28 29soo schreef hy my eenen seer schampighen brief, die wel te kennenGa naar voetnoot29 30gaf sijne ghestoortheyt, ende ongherustigheyt, te meer om dat ick, 31soo hy seyde, hem in soo groote confusie ende schande liet in datGa naar voetnoot31 32Clooster, daer hy uyt myn versoeck de plaetse ghevraeght hadde. 33Dan den Beminden versterckte my met sijn gratie, dat ick dit 34stillekens liet sincken sonder my daer in te turberen, ofte quellen,Ga naar voetnoot34 35welcke saecke ick hem gheheel in handen gaf, dat hem soude be-36lieven dat in't beste te keeren, ghelijck het oock gheschiede; want 37ick ontsagh mijnen Vader gheweldigh seer, ende nochtans en gonck 38dese sijne stooringhe, &c. my niet seer ter herten, daer ick my som-Ga naar voetnoot38Ga naar voetnoot38-3939tydts af verwondert hebbe, dat ick dien oploop soo stillekens endeGa naar voetnoot39 40onverlet liet passeren met een soo soet betrauwen op mijnen Be-Ga naar voetnoot4041minden, wien ick eenighlijck socht te behaegen: Het was de goet-Ga naar voetnoot4142heyt Godts, die my versterckte, ende die het herte van mijnen 43Vader heel versachte, sonder mijnen toedoen, van selfs wederom 44sijn Vaderlijck herte ende affectie tot my stierende, meer als tot 45eenighe mijne Susters, daer hy grooten dienst van ontfonck, ende 46van my niet met allen; ende noyt en dede hy my eenigh belet inGa naar voetnoot46 47myn voornemen; ter contrarie, hy versterckte my daer in, segghen- | |
[pagina 74]
| |
48de, hoe dat ick my beter voeghde, om Godt te dienen, hoe hy my 49liever hebben soude, ende soo langh' als hy eenen stuyver soude 50hebben, dat hy my daer af de helft soude gheven.Ga naar voetnoot50 51Hy toonde daer sulcken ghenoeghen ende behaeghen in, dat ick 52soo stillekens, devoot, ende afghetrocken van alle menschelijcke 53conversatie myn leven aenstelde, dat hy my eens seyde, als ickGa naar voetnoot53 54hem gonck besoecken voor den eersten keer, thien jaeren naer dat 55ick uyt het Clooster ghekommen was, dat niet-teghenstaende, dat 56hy soo groote begheerte hadde, om my by hem te hebben woonende, 57dat hem dit het meeste contentement ende troost soude gheweest 58hebben vande werelt, dat hem dat hadde moghen ghebeuren, sonderGa naar voetnoot58 59aen Godt te mishaeghen, hy geerne daerom de helft van sijne 60tydelijcke goederen soude ghegheven hebben; maer niet-teghen-61staende (seyde hy) mijne groote begeerte daer toe, soo en soude 62ick u niet willen voorhouden, noch dat op u begeeren, om dieswille,Ga naar voetnoot62 63datge Godt beter dienen kondt, daer ghy zyt, dan hier; welckenGa naar voetnoot63-67 64sijnen Godtvruchtighen yver, ende behaeghen in het goet leven 65van sijne kinders, in dese sijne kloecke resolutie, ick my dickwils 66verwondert, ende Godt ghedanckt hebbe van sijne gratie in eenen 67werelijcken man, dat hy soo ghewillighlijck besyden stelde sijn 68eyghen contentement, ende uyttersten troost, op dat Godt door my, 69ende van my beter ende volmaeckter soude ghedient zyn. |
|