Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XXIX. Capittel1Hy oeffende my seer in de verloocheninghe van mijn eyghen ver-Ga naar voetnoot1-22standt, soo dat hy my in alle dinghen blindelincx dede voort-gaen 3in't gene hy my beval; hoe wel ick daer in noyt geene swarigheyt,Ga naar voetnoot3 4oft teghenstrijdt en ghevoelde; niet dat dit, soo ick meyne, in my 5deught was; want ick die onnooselheyt ende simpele onderworpent-6heyt hadde ghelijck door een ingheboren nature: Onder andere gaf 7hy my een gheschrift uyt te schrijven, daer ick wel dry weken 8lanck over schreef, daer ick oock eenen uytnemenden smaeck inGa naar voetnoot8 9ghevoelde, om dat het tracteerde van eenighe oeffeninghen vanGa naar voetnoot9 10Godts teghenwoordigheyt binnen ons, van grondighe ontblootingheGa naar voetnoot10 | |
[pagina 71]
| |
11van alle gheschaepen dinghen, van de puere liefde Godts, &c. Als 12dit nu al gheschreven was, beval hy my dat te verbranden, behalven 13het leste zijken; t'huys kommende wierp dat in't vier met eenGa naar voetnoot13 14vrolijckheyt, ende ghenoeghen des herten, doende daer van aen 15Godt een Sacrificie ende Offerande, sonder dat het my het minsteGa naar voetnoot15Ga naar voetnoot15-16 16aengaf, al hadde ick nochtans grooten smaeck ende ghenoeghen in 17ghehadt; het welcke mijnen Biecht-Vader merckende, meynde dat 18ick'er met groote affectie aenkleefde; daerom om my te proeven,Ga naar voetnoot18 19soo beval hy my dat te verbranden. Als hy hoorde, dat ick 't ver-20brant hadde volghens sijn ghebodt, soo begonst hy my leelijck te 21overgaen ende te bekyven, segghende, dat ick een sottinne was,Ga naar voetnoot21 22ende dierghelijcke; onsen Lieven Heer gaf my alsdan, ende noch 23in andere dierghelijcke occasien sulcken stille ende vredigh ghemoet, 24dat ick my in't minste daer in niet en beroerde, noch verstervingheGa naar voetnoot24 25in en ghevoelde: Hy scheen te studeren, om eenighe materie, ende 26occasien van verstervinghe te vinden; maer my dunckt, dat ick 27nievers in eenigh sterven kost ghevoelen, wat hy my seyde, oftGa naar voetnoot27 28commandeerde. 29Dan ick ghevoelde nu dickwils eenen grooten strydt, ende moeye-30lijckheyt om den vaeck te verwinnen; want ick in't ghebedt, ende 31in de Kercke gheweldigh overvallen was van den slaep, door dien 32dat ick 's nachs soo luttel conde rusten, om die penitentie dinghen, 33die ick aen hadde, ghelijck gheseyt is: Hoe dat ick daer teghen 34streedt, oft niet, ick viel altemet, met mijn aenschijn plat op deGa naar voetnoot34 35steenen in de Kercke ende in mijne kamer; ick sliep waer ick gonck, 36oft stont, het gene my ghelijck een torment was.Ga naar voetnoot36 37Op eenen nacht vanden goeden Vrydagh, ick gonck de StatienGa naar voetnoot37 38besoecken lancx het Beggyn-hof met onse Huys-ghenooten; alsoo 39ick d'aerde kuste voor een Statie met eenige aendachticheyt ende 40devotie tot dat Mysterie, soo viel ick daer in slaep, met mijn hooft 41gebogen plat op de steenen, ende bleef daer soo eenighe uren, sonder | |
[pagina 72]
| |
42van mijn selven te weten, al oft ick op de werelt niet gheweest en 43waere, alle die daer voor by passeerden, ende mijne Huys-ghe-44nooten, die my daer lieten ligghen, meynden dat ick soo verslon-Ga naar voetnoot44-4545den was in devotie, dat ick my vergat op te rechten, ende met deGa naar voetnoot45 46andere t'huys te komen; sy vraeghden my dickwils, wat daer van 47was, ende als ick seyde, dat ick in slaep ghevallen was, soo en ko-48sten sy dat niet ghelooven; nochtans docht my, dat ick natuerlijck 49gheslaepen hadde, ende eens-deels niet; wat daer van gheweest is, 50en kan ick niet voor heel seker achterhaelen. |
|