Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XX. Capittel1Den tydt, die ick moest vertoeven in mijn Vaders huys, eer ick het 2consent kost kryghen, om te gaen naer het voorschreven Clooster, 3daer ick ontfanghen was, door het belegh van de Stadt Arien, endeGa naar voetnoot3 4St. Omaers, soo leyde ick evenwel af mijn werelsche Habyten, endeGa naar voetnoot4 5alle het cieraet des Lichaems; trock aen een Habyt, dat simpel,Ga naar voetnoot5-6 6ende slecht was, tot een teecken dat de werelt aen my niet meer te 7pretenderen en hadde; hier door opentlijck willende belyden, dat 8ick van sin was de werelt te verlaten: ick kleede my ghelijck een 9halve Gheestelijcke dochter, ende mijne Ouders waeren daer mede 10seer wel te vreden. 11Ick oeffende my redelijck in alle desen tydt in godtvruchtigheyt,Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 55]
| |
12in't Ghebedt, in eensaemheyt, ende afghetrockentheyt der Men-13schen; de eensaemheyt was my altydt soet ende aenghenaem, ick 14hiel my wat besigh op mijne kamer met te nayen eenighe dinghen 15voor de Kercke, ende somtydts liet ick my sluyten inde Kercke 16(sonder dat jemant wist) als ick my daer alleen vondt, soo gonckGa naar voetnoot16 17ick den Autaer ende de Biecht-stoelen kuysschen ende vaegen; hierGa naar voetnoot17 18in hadde ick groote ghenoechte; maer en dorst dat niet meer doen,Ga naar voetnoot18 19soo saen als dat in't licht quam. 20Als ick al dat werelts cieraet af-leyde, soo droegh ick alle mijne 21goude Juweelkens ende Pendanten aen mijne soete ende minne-Ga naar voetnoot2122lijcke Moeder, om haer daer mede te vercieren; ick meyne, dat 23dese affectueuse ghifte haer seer aenghenaem was, ende dat sy myGa naar voetnoot23 24dat overvloedelijck vergholden heeft, met veele Goddelijcke gratien 25daer naer. 26Al was't dat ick my soo stillekens ende afghetrocken droegh vanGa naar voetnoot26 27alle Menschen, principalijck van weerlijcke, soo en liet nochtansGa naar voetnoot27 28den boosen niet jemant te verwecken tot onse liefde, hoe wel inGa naar voetnoot28 29alle eerbaerheyt, te weten, een fraey, rijck ende deghelijck Jongh-30man, die my versocht ten Houwelijck, den welcken voor desenGa naar voetnoot30 31my noch vervolght hadde; ick sagh hem geerne, om sijne eerbaer-Ga naar voetnoot3132heyt, ghemaniertheyt, ende goet natureel wille: maer de liefde desGa naar voetnoot32Ga naar voetnoot32-33 33Beminden gonck my meer ter herten; dus ick sprack dien Jonghman 34aen met een groote vrymoedigheyt, couragie, ende resolutie, seg-35ghende, dat ick nu verkosen hadde te leven een Enghels leven, datGa naar voetnoot35 36ick niet met allen meer en kost beminnen van alle het ghene, dat in | |
[pagina 56]
| |
37de werelt was, ende dierghelijcke propoosten, die my soo pertinent,Ga naar voetnoot37 38oft soo precys niet te vooren en komen; dan ick weet wel, dat sy 39waeren streckende tot volle versmadinghe des werelts, ende liefdeGa naar voetnoot39 40tot Godt: Den Jonghman sulcken tale niet verwachtende, wiert 41heel beschaemt, ende nam oorlof van my, latende my voortaenGa naar voetnoot41 42gherust. |
|