Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 52]
| |
XIX. Capittel1Myne Moeder door haere Godtvruchtigheyt ende Godt-vreesent-2heyt en dorst my niet wederstaen; al was 't haer pynelijck, door 3een teere ende Moederlijcke liefde, my soo verre van haer absentGa naar voetnoot3 4te sien; soo resigneerde sy haer evenwel in den wille Godts, geerneGa naar voetnoot4 5dervende haer eyghen contentement, op dat ick den wille GodtsGa naar voetnoot5 6soude volghen; oversulcx sy verkreegh het consent van mijnenGa naar voetnoot6 7Vader, dat ick my soude moghen gaen presenteren, om ontfangen 8te worden in een Clooster tot Ghendt, datmen noemt groenen Briel,Ga naar voetnoot8 9van de Canonikerssen Regulier van St. Augustyn: ick droegh eenenGa naar voetnoot9Ga naar voetnoot9-10 10brief mede van recommandatie van mijnen Biechtvader, den 11welcken aldaer een Suster hadde in dat Clooster; hoe wel dat hy 12te vooren selfs in persoon de plaetse voor my ghevraeght hadde,Ga naar voetnoot12 13ende ick op sijn woordt ontfanghen wiert, met conditie, dat ickGa naar voetnoot13 14my moest komen presenteren. 15Het Clooster ende de Nonnekens stonden my seer wel aen, ende 16ick stont hun oock wel aen, te meer om dat ick een goede stemme 17hadde, om wel te singhen in den Choor: dit trock hun seer, ghe-Ga naar voetnoot1718loove ick wel, meer als eenighe andere gratien, die luttel in myGa naar voetnoot18 19waeren: oversulcx ick wiert ontfanghen met contentement van 20heel de Ghemeynte; alsoo sy my daer naer gheseyt hebben, datGa naar voetnoot20 21heele de Ghemeynte t'saemen gonghen bidden aen de Abdisse, op 22datse my terstont soude willen ontfanghen: het was hunne goedt-23heyt, ende Godt, die hun daer toe beweeghde; ghelijck het daer | |
[pagina 53]
| |
24naer klaerlijck ghebleken heeft; want Godt daer in voorsien had-25de, dat ick eerst in dit Clooster moest komen, om my te brenghen 26tot den staet ende maniere van leven, daer den Beminden my nu 27in-ghestelt heeft, ende door middel van een Novitie my te bren-Ga naar voetnoot2728ghen onder ons H. Orden; want andersins en hadde ick'er noytGa naar voetnoot28 29konnen toe-komen, om dat ick soo gheaffectioneert was tot deGa naar voetnoot29 30Augustynen, te meer, om dat ick gheene kennisse en hadde in 31eenighe andere Ordens. 32Soo haest, als ick wederom t'huys ghekeert was, begonsten deGa naar voetnoot32Ga naar voetnoot32-33 33Francoysen in Vlaenderen te komen, om St. Omaers te Belegeren, 34soo dat wy al moesten vluchten metter haesten in eenen Bosch,Ga naar voetnoot34 35want de Francoysen ons Dorp plunderden, &c. ende alle de Men-36schen bedierven; soo dat mijnen Vader my niet en wilde laten gaenGa naar voetnoot36 37naer het Clooster, om het over-groot verlies dat hy onderstaen 38hadde van die plunderinghe, ende om dat het Landt soo troubelGa naar voetnoot38-39 39stondt, soo moest ick wel een heel jaer wachten, te meer, om datter 40een groote dote versocht wiert; die mijnen Vader in dese conjunc-Ga naar voetnoot40Ga naar voetnoot40-4141ture van tydt soo ter handt niet en hadde. 42Mijne Ouders deden ons allegader tot Meenen, ten huyse vanGa naar voetnoot42 43mijne Moeye, totter tydt toe, dat den troubel wat soude ghestilt 44zijn; hier quam ick in occasie van conversatie met onghelijcke per-45soonen, die my pretendeerden ten Houwelijck, ende om dat ickGa naar voetnoot45 46beschaemt was te segghen, dat ick Religieuse wilde worden, om 47niet begheckt te zijn, dede ick al mede, ghelijck een ander, endeGa naar voetnoot47 48gheliet my, al oft hunne conversatie ende aensprake my aenghe-Ga naar voetnoot4849naem gheweest hadde, ghelijck sy my oock allenskens aenghe- | |
[pagina 54]
| |
50naem wiert, want mijne affectie viel wat op eenen, ende ten haddeGa naar voetnoot50Ga naar voetnoot50-51 51gheweest, dat mijnen Beminden voorsien hadde, dat mijne Ouders 52my op eenen bodt t'huys hadden ontboden, ick leedt hier grootGa naar voetnoot52 53peryckel, om inde werelt te verdrincken, ende het GheestelijckGa naar voetnoot53-54 54zijn te laeten vaeren; want de liefde was groot van beyde syden; 55maer als ick t'huys was, ende gheene aenspraecke met hem meerGa naar voetnoot55 56en hadde, soo was't al ghedaen, alle de affectie verdween; al quam 57hy noch over, dat en trock my niet meer; al schreef hy Brieven, 58ick en las die noyt, noch en schreef gheen antwoordt, daer GodtGa naar voetnoot58-59 59moet af ghedanckt zijn, die my met de handt vast hiel. t'Huys 60wesende, quam ick in een ander veel grooter peryckel; want denGa naar voetnoot60-61 61boosen vyandt leyde den eenen strick op den anderen, om mijneGa naar voetnoot61 62arme Ziele te vanghen; maer den Beminden heeft den strick ghe-63broken, ende ick ben daer uyt verlost gheweest. |
|