Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XVIII. Capittel1Als mijne Moeder my soo wel gheresolveert sagh, soo begonst syGa naar voetnoot1 2met traenen my te bidden, aen-ghesien dat ick van mijn voor-3nemen niet en wilde wycken, noch resolveren tot jet anders, dat 4ick immers haere begheerte jevers in soude willen voldoen tot haer 5contentement, ende troost, te weten, dat ick een Clooster soude 6willen kiesen niet verre gheleghen, tot Ypren, oft jevers elders, opGa naar voetnoot6 7dat sy dat contentement soude moghen ghenieten, van my alle 8jaeren eens te komen besoecken; want dat gonck haer seer naer,Ga naar voetnoot8 9dat ick mijn resolutie ghenomen hadde te Ghendt te gaen; sy hadde 10my gheerne ghehadt by mijn Moeyken tot de Urbanisten tot Ypren;Ga naar voetnoot10 11maer mijnen Beminden maeckte my ghelijck onbeweghelijck inGa naar voetnoot11 12haere traenen, ende onghevoelijck in haere Moederlijcke klachten. 13Mijnen Beminden gaf my de couragie, om dit heuvelken kloeck-Ga naar voetnoot1314moedelijck over te springhen, om dit bandeken van natuerlijckeGa naar voetnoot14 15liefde tot mijne Moeder te breken, om sijnen twille, om mijn herte | |
[pagina 51]
| |
16ende liefde volkomelijcker aen hem te konnen gheven, om in meer-17dere puerheyt ende ontlemmeringhe van alles, hem alleen te moghenGa naar voetnoot17 18aenhanghen met gheheelder herte ende liefde: ick seyde haer, lieve 19Moeder, ick versoecke in een Clooster te gaen, het welcke verre 20gheleghen is van mijne Vrienden, op dat ick door hun besoeck 21gheen verstroytheden oft beletsels en soude hebben in den Gheeste-Ga naar voetnoot21Ga naar voetnoot21-2222lijcken voortganck; ick hebbe altemet ghehoort, dat de Vrienden aen 23de Religieusen groote verstroytheden aenbrenghen, daerom wille 24ick dat vluchten. 25Ick dencke, dat den Beminden my aldus dede spreken, want ick 26sprack, 't ghene ick niet en verstont, wat dat het inhiel, altoos nietGa naar voetnoot26Ga naar voetnoot26-27 27besonders; dan den Beminden gaf my blindelincx die begeerte omGa naar voetnoot27 28verre onbekent te leven van alle mijne Vrienden; want den Bemin-29den hadde van alsdan gheschickt ons te trecken tot een eensaem 30ende af-ghescheyden leven, dat ick anders mijnen roep niet enGa naar voetnoot30 31hadde konnen voldoen, ghelijck het daer naer klaerelijck gheblekenGa naar voetnoot31 32heeft, als mijne Moeder niet langh daer naer is komen te sterven; 33hadde ick wat naerder ghewoont, ick hadde moeten wederomGa naar voetnoot33 34keeren, ten minsten voor eenen langhen tydt, om de familie te 35regeren van mijnen Vader, om dat ick de oudtste was; want mijne 36Susters al seer jonck waeren, ende ick maer wat meer, als 17. jaeren: 37mijnen Vader soude ghepeyst hebben, dat ick noch jonck ghenoeghGa naar voetnoot37-38 38was, al hadde ick noch eenighe jaeren ghetoeft; ende daer-en-39tusschen soude ick jevers in de werelt versmoort hebben: och hoeGa naar voetnoot39 40wyselijck schickt ende ordineert Godt alle dinghen tot een alder-Ga naar voetnoot4041beste eynde; ghelooft moet hy zijn. |
|