Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 47]
| |
XVI. Capittel1Ick wiert seer ghetrocken ende beweeght tot het inwendigh, ver-2standelijck Ghebedt, ick brocht daer veel tydt in over; om met 3meerderen smaeck ende langher daer in te continueren, ghebruyckteGa naar voetnoot3 4ick eenighe devote Beeldekens van het bitter lyden CHRISTI; ickGa naar voetnoot4 5sagh die somtyts aen met groote, langhe aendachtigheyt, teere 6devotie, ende beweghinghe der liefde; dit diende my tot een hulpeGa naar voetnoot6 7ende voetsel in't Ghebedt; ick brocht daer in ghemeynelijck over 8veele uren daeghs; want het Ghebedt ende bekommeringhe metGa naar voetnoot8 9Godt was my altyt soet ende ghenoeghelijck; my dunckt, dat ickGa naar voetnoot9 10heele daghen anders niet en dede, als bidden, de Heylighen Beelden 11devotelijck aensien, ende lesen in goede Boecken; ick droegh ghe-12meynelijck een devoot Beeldeken over my vande Krooninghe vanGa naar voetnoot12 13onsen lieven Heere; waer ick jevers was, achter oft voor, oft oock 14inde Kercke, soo stelde ick dat Beeldeken altoos voor mijne ooghen; 15daer was heel mijne ziele mede bekommert, met sulcken levendig-16heyt des gheloofs ende beweghinghe des herten, dat ick ghemeyne-17lijck in tranen overvloede; sonder eenigh Beeldt voor my te hebbenGa naar voetnoot17 18en kost ick niet lanck in't Ghebedt continueren. 19Als het vier wat verflaude, soo dede ick daer mede het ghemoetGa naar voetnoot19 20wederom ontsteken, de aendachtigheyt vernieuwen, &c. Want ickGa naar voetnoot20 21was ghelijck een kindt, dat leert gaen, ende om sijne swackheyt te 22ondersteunen, op dat het niet vallen en soude, soo houd'et hem 23jevers aen vast: de Beelden representeerden my den Beminden sooGa naar voetnoot23 24levende, al oft ick hem lichamelijck hadde gesien.Ga naar voetnoot24 25Ick vondt oock smaeck in het lesen van gheestelijcke Boecken, 26besonderlijck in Thomas à Kempis, ende in Cantvelt; al-hoe-wel datGa naar voetnoot26 | |
[pagina 48]
| |
27ick den lesten boeck niet wel en verstont, nochtans dede ick daerGa naar voetnoot27 28al profyt mede, principalijck met het eerste deel: dit gaf my eenighGa naar voetnoot28Ga naar voetnoot28-29 29licht, om de verstervinghe der uytwendighe sinnen in't werck teGa naar voetnoot29Ga naar voetnoot29-30 30legghen, ende ick kreegh bykans gheduerighe inwendighe verma-Ga naar voetnoot30Ga naar voetnoot30-3131ninghe, om my te versterven in't ghesicht, in den smaeck, in de 32spraeck, in't ghehoor, ende soo voorts. 33Ick was oock gheneghen tot de Penitentie, ende om dat ick niet 34en wist, hoe daer aengheraecken, soo ghebruyckte ick langhen tydt, 35om te slaepen op jet dat ghevlochten was, ghelijck de manden vanGa naar voetnoot35-36 36wissen, oft wel ick en gonck niet slaepen, bleef sitten op eenen 37stoel, met mijn hooft steunende teghen de koetse; somtyts eenigheGa naar voetnoot37 38weken naer een, want ick in 't slaepen luttel tydt overbrocht, om dies-Ga naar voetnoot38Ga naar voetnoot38-3939wille, dat den Beminden my soo soetelijck besigh hiel in hem, met 40een vlammende begheerte, om my besloten te sien in een Clooster.Ga naar voetnoot40 |
|