Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XIV. Capittel1Het beliefde aen de Goddelijcke ghenaede my wederom seer 2krachtelijck te raecken binnen in mijn herte, door middel van 3eenen Predicant, den welcken seer verhief, ende aen-prees den 4Religieusen staet; sijn woordt door-gonck soo mijn herte, als eenGa naar voetnoot4 5sweert: den Beminden begonst dadelijck van binnen, het hert aen | |
[pagina 44]
| |
6te spreken, niet soetelijck, maer forcelijck, ghelijck berispender,Ga naar voetnoot6 7oft dreyghender-wys, segghende, dat ick my soude maecken teGa naar voetnoot7-8 8resolveren tot den Religieusen staet; ick wederstont dit inghevenGa naar voetnoot8 9ende beweghen met een puer ghewelt, ghelijck jemant, die hemGa naar voetnoot9 10stelt teghen eenen krachtighen windt, ende den doovaert maeckt,Ga naar voetnoot10 11om niet te hooren, 't ghene datmen hem seyt.Ga naar voetnoot11 12Siet, hoe onbeleeft, ende quaedt, dat ick was, al willens endeGa naar voetnoot12 13met opset weygherende te ghehoorsaemen aen den roep Godts, 14die my door sijne pure goedtheyt, ende al te grooten liefde, nu 15soo dickwils tot hem ghetrocken ende verweckt hadde, op een 16sekere maniere loochenende de Trouwe, die ick met hem aenghe-17gaen hadde, meer verlieft zijnde op de goederen ende ghenoechten 18des werelts als op den Schepper van alle dat in de werelt is; watGa naar voetnoot18 19een affront was dit, dat ick (om soo te segghen) de deure van mijn 20herte toe-sloot voor desen soeten ende over-minnelijcken Minnaer,Ga naar voetnoot20 21hem weygherende in te laten, hem soo onbeleefdelijck laetende 22staen, ende kloppen aen de deure, die my soo vriendelijck wasGa naar voetnoot22 23noodende tot sijne lieffelijcke ghemeynsaemheyt, sonder hem eenGa naar voetnoot23 24woordt te willen antwoorden. 25Siet, mijnen Beminden was soo over-goet, ende soo verlieft op 26een soo boose, quaede ende ondanckbaere Creature; hy en houdtGa naar voetnoot26 27niet op van mijn herte tot dry diversche stonden toe, seer krachte- | |
[pagina 45]
| |
28lijck te raecken; soo dat ick den derden keer daer niet teghen en 29kost; want hy ghebruyckte een stercker handt, ende gratie, die my 30scheen te overweldighen; hy thoonde wel, dat hy stercker was, 31als ick; als hy maer en wilt, dat niemant sijne macht en kan weder-Ga naar voetnoot31-3232staen, oversulcx het gonck nu voor goet, want hy hadde het herteGa naar voetnoot32 33soo gheraeckt, dat de werelt my een walghe wiert.Ga naar voetnoot33 34Ick moet noch wat segghen van mijne hertigheyt des ghemoets,Ga naar voetnoot34 35die ick in een seker occasie ghebruyckt hadde; doen ick den eerstenGa naar voetnoot35 36keer voorschreven, van Godt soo gheroert was, door dat Sermoon, 37om de werelt te verlaeten, soo voorsagh den Beminden, dat eenen 38sekeren Religieus, ghedreven wiert, om my een Boecxken te lesen 39te gheven van Levens van eenighe Heylighe Nonnekens van hun 40Order: ick was soo boos ende verlieft op de werelt, dat ick ditGa naar voetnoot40 41boecxken weygherde te aenveerden uyt vreese dat ick door dat 42lesen soude beweeght worden, om Religieuse te worden; ick vreesde, 43dat dit een nette soude zijn, waer mede ick soude ghevanghen 44worden, ghelijck het waer was; want alsoo dien Religieus my seerGa naar voetnoot44-45 45praemde, om dat te aenveerden, ende te lesen, soo nam ick't, hoe-46wel teghen mijn herte: Als ick daer in begonst te lesen, soo wiertGa naar voetnoot46 47mijn herte allenskens seer versacht, ende ghemoeyigh, om de be-Ga naar voetnoot47Ga naar voetnoot4748weginghen van de Goddelijcke inspraecken beter te vatten; soo datGa naar voetnoot48 49ick daer in sulckenen smaeck vont, dat ick my niet en kost ver-Ga naar voetnoot49-5050saeden van daer in te lesen, ende hun leven te over-peysen metGa naar voetnoot50 51sulcken affectie, dat ick'er halve nachten in overbrocht.Ga naar voetnoot51 |
|