Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XII. Capittel1Hier naer wesende ontrent 16. jaeren oudt, deden my mijne Ouders 2wederom uyt woonen tot Ryssel; soo my dunckt, om te ontgaenGa naar voetnoot2 3eenighe occasie, ende peryckel, dat sy saeghen, dat ick hadde vanGa naar voetnoot3-4 4eenen Officier, die t'onsent gheforiert was van onsen Legher: desenGa naar voetnoot4 5scheen my te willen pretenderen, oft wel te bedrieghen, ende alsooGa naar voetnoot5 6ontgonck ick dat peryckel: ick woonde daer by seer GodtvruchtighGa naar voetnoot6 7ende stichtbaer volck; sy droeghen groote sorghe voor my, al oftGa naar voetnoot7 8mijne natuerlijcke Ouders gheweest hadden; sy en ghedooghden 9my niet veel jevers alleen te gaen, maer ick moest altoos met hun 10gaen, 't zy naer de Kercke, oft wandelen, op dat ick nerghens gheen 11occasie en soude hebben van jet te doen, dat niet wel en was. 12Dese subjectie was my seer profytigh, want sonder dat, myGa naar voetnoot12 13dunckt, ick soude ghevallen hebben in liberteyt, ende schaedelijckeGa naar voetnoot13 14conversatie, ende om dat de Jouffrouw' seer Godtvruchtigh was,Ga naar voetnoot14 15ende veel te Kercken gonck, daerom wiert ick ghewoon veel deGa naar voetnoot15-16 16Kerckelijcke diensten te frequenteren, maer met kleyne, oft geen | |
[pagina 41]
| |
17devotie; ick brocht mijnen tydt meestendeel seer onprofytelijck over,Ga naar voetnoot17 18in 't lesen met groot ghenoeghen de Historie-Boecken vande Rid-Ga naar voetnoot18-1919ders ende soo voorts; in dese te lesen was ick dickwils gheneghen tot 20traenen, door een natuerlijcke compassie over hun, om dat sy hier 21en daer soo droeve renconters hadden onderstaen; ende tot hetGa naar voetnoot21 22ghene dat Goddelijck was, was ick seer onghevoelijck sonder eenen 23traen te laeten in het over-peysen van het ghene, dat mijnen soeten 24JESUS voor my hadde onderstaen ende gheleden: och wat groote 25blintheyt! 26Mijne Moeder sette my hier heel fraey op in Kleederen ende 27Juweelen, al ghelijck ick begeerde, sonder my jevers in te weder-Ga naar voetnoot27-2828staen; mijn herte en trock nievers toe, dan om my te stellen in denGa naar voetnoot28 29Houwelijcken staet, ende om dat dit te beter soude lucken naer 30mijnen sin, soo dede ick een Pelgrimagie tot een mirakeleus BeeldtGa naar voetnoot30 31vande minnelijcke Moeder, dede aen haer een sottelijck Ghebedt,Ga naar voetnoot31 32daer ick dickwils in mijn selven om ghelachen hebbe van mijnGa naar voetnoot32-33 33groote sottigheyt, ende blintheyt; ick badt haer, dat sy my soude 34willen fraey ende aenghenaem van Lichaem maecken, om beterGa naar voetnoot34 35jemant te moghen behaeghen, ende te trecken tot mijne liefde; 36want ick apprehendeerde, dat ick jet hadde, dat seer misstont voorGa naar voetnoot36 37de werelt, te weten, een hooghe schouder, die ick hadde ghekre-38ghen, door mijnen arm te seer om te draeyen, met mijn onder-lyf 39van achter te rygen; dit ghebreck hadde ick geerne van de M.Ga naar voetnoot39-40 40Moeder verbeden, om de werelt beter te mogen behaegen. 41Maer my dunckt, dat de M. Moeder my verhoorde op een ander 42maniere, die ick niet en socht noch en verwachte; te weten, dat sy | |
[pagina 42]
| |
43van dien tydt af besorghde my fraey ende aenghenaem te maecken 44aen mijnen Bruydegom JESUS, die ick ses jaeren te vooren ghe-Ga naar voetnoot44-4545trouwt hadde, sonder op die Trouwe meer te peysen. |
|