Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
XI. Capittel1Hier naer wederom t'huys keerende her-namp ick wel wat de 2Godtvruchtigheyt, soo my dunckt, meer uyt ontsagh van mijne 3Ouders, als uyt liefde ende goede gheneghentheyt tot Godt; want 4mijn herte was tot de werelt gheneghen, ende alle mijn trachten 5was, om my selven fraey te maecken, ende op te setten naer deGa naar voetnoot5Ga naar voetnoot5-6 6werelt, om de ooghen der menschen beter te behaeghen: ick was 7oock seer gheneghen, om wandelen te gaen, met de kaerte te | |
[pagina 39]
| |
8spelen, nieuws-gierigh, om comedien te sien spelen, danssen, endeGa naar voetnoot8 9soo voorts (hoe wel door Godts gratie met alle eerbaerheyt) wantGa naar voetnoot9 10onsen Vader druckte in ons allegaeder eenen schroom van alle het 11gene dat streedt teghen de eerbaerheyt inden handel ende conver-Ga naar voetnoot1112satie met onghelijcke persoonen, ons dickwils voor ooghen stel-Ga naar voetnoot1213lende het groot quaet, dat daer van comt: Item hoe datmen de ergh-Ga naar voetnoot13-1414listigheyt vande Jonghmans moeste leeren kennen, &c. ons daer 15van soo vervaert maeckende; hadde ons eenigh sulcken quaet over-Ga naar voetnoot1516ghekomen, dat wy noyt onder sijne ooghen hadden moghen komen, 17oft dat hy ons de beenen soude ghebroken hebben, oft jet sulcks, 18welcke dreyghementen my daer naer wel te passe ghekomen heb-19ben, doen ick in een groot perijckel was, van leelijcken te vallen.Ga naar voetnoot19 20Onsen L. Heer quamp my besoecken met een groote ende langheGa naar voetnoot20 21sieckte, met perijckel van sterven; mijne Moeder quamp my voor-22houden, dat ick my soude bereet maecken, om mijne biechte teGa naar voetnoot22 23spreken, ende mijne HH. Gherechten te ontfanghen; maer eylaesGa naar voetnoot23 24ick en wiste niet te biechten, soo verblint was ick in alle mijn quaet; 25noch my en ghedenckt niet, dat ick alle die voorgaende sonden oyt 26ghebiecht hadde; want my dunckt, dat ickse niet en hiel voor 27sonden. 28Ist dat die sonden doodelijck zijn gheweest, ende hadde GodtGa naar voetnoot28 29my alsdan laeten sterven, ick hadde recht naer de helle ghegaen; 30Godt zy ghelooft van sijne goetheyt ende bermhertigheyt, die my 31alsdan ghespaert heeft, ende daer naer tot kennisse ende beternisseGa naar voetnoot31 32ghebrocht; als ick hoorde, dat ick in peryckel was van sterven, en 33dede ick niet, dan weenen ende lamenteren, beklaghende te moetenGa naar voetnoot33 34sterven in soo jonghe jaeren, soo dat ick my daer in niet en kost | |
[pagina 40]
| |
35overgheven, noch schicken tot de doodt, niet dat ick soo veel lette,Ga naar voetnoot35 36waer mijne Ziele vaeren soude, hoe sy stont met Godt, ende soo 37voorts; want dit was het minste, daer ick op peysde, maer om dat 38het leven my soo aenghenaem was; niet dat ick besorght was voor 39een goedt ende saligh leven, maer meer, om de weelde vande werelt 40werelt te moghen ghenieten. |
|