Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
IX. Capittel1Hier hebbe ick ghewoont tot mijn twelf jaeren en half: het waeren 2seer goede ende Godtvruchtighe Religieusen; sy schenen my seer 3toe-ghedaen, om dat hun docht, dat ick hunne leeringhen ende 4gheestelijcke vermaeninghen wel ter herten namp; want Onsen 5Lieven Heer gaf my van alsdan de gratie van het verstandelijckGa naar voetnoot5Ga naar voetnoot5-6 6Ghebedt, ende soo my nu dunckt, meer als verstandelijck Ghebedt, | |
[pagina 35]
| |
7oock somtyts tot het over-natuerlijck Ghebedt, soo dat ick scheenGa naar voetnoot7 8op-ghetrocken te zijn in een groote aendachtigheyt ende ver-Ga naar voetnoot8Ga naar voetnoot8-99heventheyt des geests, ick en weet niet, hoe, oft waer, somtytsGa naar voetnoot9-10 10twee uren lanck gheduerende. 11Ick continueerde in dese soorte van Ghebedt soo langhen tydtGa naar voetnoot11 12sonder eenighe moeyte, oft aerbeyt, soo veel, als my ghedencktGa naar voetnoot12 13met een soete, op-vlammende liefde: ghemeynelijck was ons Ghe-Ga naar voetnoot1314bedt, oft Meditatie vande Passie ende Leven CHRISTI, het welcke 15ick met smaeck ende ghenoechte over-peysde; van dese Meditatie 16trock my Onsen L. Heere somtyts voorder, ghelijck gheseyt is; myGa naar voetnoot16 17dunckt dat dese op-ghetrockentheyt dickwils quam; ghemeynelijckGa naar voetnoot17 18was ick in het verstandelijck Ghebedt, ende oock somtyts in't montGa naar voetnoot18-19 19Ghebedt: ick hadde van dien tydt af een lichtigheyt tot de Medi-Ga naar voetnoot1920tatie, ende versaeminghe der krachten, om dieswille, dat ick uytterGa naar voetnoot20 21nature stille was, onnoosel ende eenvoudigh van verstant, simpelGa naar voetnoot21-22 22van begryp, niet levendigh inde imaginatie, ende heel wel tot hetGa naar voetnoot22 23goedt gheneghen, principalijck in dien tydt. 24Ick wiert alsdan oock wat gheneghen tot de Penitentie, om hetGa naar voetnoot24 | |
[pagina 36]
| |
25exempel der Heylighen naer te volghen: hoe-wel dit noch al op 26sijn Kinders gonck: ick droegh evenwel dickwils een koorde ghe-27spannen op mijn bloot lyf: ick versocht oorlof vanden Biecht-Vader,Ga naar voetnoot27 28om te moghen slaepen op een bert; maer hy en wilde my dat niet 29toe-laeten; hy seyde dat aende Meesterssen, ende die loeghen metGa naar voetnoot29 30my, ende soo wiert ick beschaemt, niet meer van jet sulcx dervende 31spreken, ende sonder oorlof en dorste ick niet doen, om dat de 32Meesterssen ons de ghehoorsaemheyt soo instampten, datmen sonder 33de selve niet met allen en moghten doen.Ga naar voetnoot33 34My dunckt, dat ick sedert dien tydt sulcken gheneghentheyt be-35houden hebben, om inde ghehoorsaemheyt te leven, ende sonder, 36oft teghen de selve noyt jet te doen: al-hoe-wel dat desen treck 37daer naer voor eenighen tydt is af-ghewaeyt gheweest, doen ickGa naar voetnoot37 38my wederom heel uyt-keerde ende verflauwde in alle devotien,Ga naar voetnoot38 39ghelijck ick zal gaen segghen. 40Als ick van daer wederom keerde naer mijn Ouders Huys, soo 41bleef ick wel een jaer daer naer, oft meer, een goedt Kindt, devoot, 42wel gheschickt, ende ghemaniert, mijne Ouders eerende, respecte-Ga naar voetnoot4243rende, dienende ende beminnende, tot hun ghenoeghen ende con-44tentement: ick bleef oock noch al gheneghen tot Penitentie; daerom 45continueerde ick noch somtyts te draeghen een coorde op mijnGa naar voetnoot45 46Lichaem, ende soo my dunckt, ick disciplineerde my somtyts daerGa naar voetnoot46 47mede: mijne Moeder dit ghewaer wordende, vraeghde my, oft my 48dat eenighe pyne aen-dede, ick seyde dat jae; maer sy en seyde daerGa naar voetnoot48 49niet teghen, noch en verboodt my dat niet, om dieswille, dat sy 50haere Kinderen soo geerne sagh gheneghen tot devotie, ende Godt-51vruchtigheyt; daerom liet sy my gheworden.Ga naar voetnoot51. |
|