Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
VIII. Capittel1In desen tydt ende ouderdom ghevoelde ick dickwils een groote 2begeerte, om jevers te vertrecken in een Wildernisse, in een hol, 3oft speloncke, om aldaer een Eremyts leven te leyden, ende teGa naar voetnoot3 4leven by de kruyden der aerde; om dit te bekomen, was ick ghe-Ga naar voetnoot4Ga naar voetnoot4-55tenteert, om my stillekens t'ontvinden ende mijne Ouders te ont-Ga naar voetnoot56loopen; ende dese tentatie is my dickwils over-gekomen wesende 7in meerderen ouderdom, maer ick en dorst'et niet aventuren uytGa naar voetnoot7 8vreese vande quaedt-doenders, ende wilde dieren, want mijn ghe-9loof, ende betrouwen en was niet groot ghenoegh tot Godt. | |
[pagina 34]
| |
10Ick vondt altoos eenen grooten smaeck ende ghenoechte in te 11lesen, oft hooren lesen de Levens vande HH. Religieusen, princi-12palijck van die Eremyten, oft Eremyterssen hadden gheweest; hunGa naar voetnoot12 13maniere van leven behaeghde my soo wel, soo dat Onsen L. Heer 14van alsdan eenighe teeckenen gaf, dat hy my hadde verkoren, omGa naar voetnoot14 15te leven een Eremyterssen leven, ghelijck wy nu onderhouden; 16daer toe heeft mijne affectie altoos ghetracht, ghelijck ick hierGa naar voetnoot16 17naer breeder segghen zal, want ick uytter nature een inclinatie haddeGa naar voetnoot17 18tot de eensaemheyt, ende afghetrockentheyt der Menschen.Ga naar voetnoot18 19Elf jaeren oudt zijnde, dede mijne Moeder my uyt woonen in 20een Clooster tot St. Omaers, eensdeels om de tale te leeren, eens-Ga naar voetnoot2021deels om goede manieren, maer principalijck, om inde Godtvruch-22tigheyt, ende devotie meer toe te nemen, ende daer vaster inGa naar voetnoot22-23 23gheconfyt te worden; dit was haer eenigh opset ende meyninghe,Ga naar voetnoot23 24soo sy seyde aen eenighe van haere goede kennisse aldaer, daerGa naar voetnoot24 25mijnen Broeder te vooren ghewoont hadde, de welcke aen haer 26versochten, dat ick by hun soude komen woonen, segghende aen 27hun, dat sy my liever in een Clooster dede woonen, om beter de 28Godtvruchtigheyt te leeren; och hoe beschaemt my dit, dat ick soo 29luttel profyt ghedaen hebbe met dese haere Moederlijcke sorghe 30ende toesichtigheyt. |
|