| |
XXI.
Met een kleur van opgewondenheid traden de Hooghwinckeltjes 's middags de feestelijk versierde kamers binnen van het groote huis op de Koninginnegracht, waar de bazar werd gehouden voor het zieke meisje, dat geopereerd moest worden. Het was twee uur. Om drie uur zou de bazar worden geopend met een toespraak en dan zou de verkoop beginnen. De meisjes waren met een troepje anderen uitgenoodigd vroeg te komen om alles te kunnen bezichtigen en de tweelingen mochten loten verkoopen voor de tombola zonder nieten. Jettie had ook een uitnoodiging gekregen om te verkoopen, maar de schuwe Eekhoorn was daarvoor niet vrijmoedig genoeg en had met tranen in de oogen gevraagd of dat alsjeblieft niet hoefde; Frans had bedankt met de verontschuldiging dat ze te veel werk had om daaraan drie avonden te kunnen opofferen, terwijl van de middagen toch in het geheel geen sprake kon zijn. In haar hart was ze blij dit excuus gevonden te hebben, want feitelijk hield zij van deze feestelijkheden al even weinig als Jettie. Maar ze had onmogelijk kunnen weigeren om bij de opening tegenwoordig te zijn, vooral nu die op Woensdagmiddag viel. En ze was toch ook wel heel nieuwsgierig om te zien of haar, of liever Jettie's boekje, een goede plaats zou hebben gekregen.
Het boekje was buitengewoon goed geslaagd. Jettie had er haar uiterste krachten aan besteed. Zes groote gekleurde platen versierden het, langs de bladzijden waren vlinders en bloemen en elfen geteekend. Elk hoofdstuk begon met een sierletter in rood en goud en het omslag was van perkament met versieringen van rood, groen en goud. De bladen waren met een zijden koordje bijeengebonden.
| |
| |
- Je hebt jezelf overtroffen, had Frans verklaard, toen het geheel gereed was.
Mijnheer De Weert had de hand op Jettie's schouder gelegd met de woorden:
- Als je mijn eigen leerling niet was, zou ik zeggen: dat kan het kind alleen niet gedaan hebben.
Met een gevoel van innige tevredenheid had Jettie met Frans samen het boekje weggebracht. En nu liepen ze rond in de groote kamers, tusschen de overvolle tafels en zochten waar het gebleven kon zijn tusschen al deze min of meer kostbare dingen. De tafel met handwerken gingen ze zonder veel belangstelling voorbij, want daar kon het toch niet liggen en bij het binnenkomen hadden ze al gezien, dat het kleurige kleed, dat de tweelingen hadden geborduurd, een afzonderlijke plaats had gekregen, waar het heel goed uitkwam. Ook aan de tafel van houtsnij- en brandschilderwerk gingen ze voorbij, evenals aan die van kunstvoorwerpen.
Maar terwijl Jettie zich met eenige belangstelling over een aquarel boog, voelde ze aan haar mouw trekken.
Jo stond achter haar.
- Zeg, ga eens mee, dan zal ik je wijzen waar je boekje ligt. Het heeft een prachtige plaats.
Jettie liet zich meetrekken en Frans volgde. Jo bracht haar zusjes naar een groote tafel, waar in het midden het boekje lag opengeslagen.
- Kijk eens naar dien prijs, fluisterde Jo.
Jettie keek en las: vijfentwintig gulden.
- Dat wordt nooit verkocht voor zooveel geld.
Frans lachte.
- Nee, als we nou beroemde kunstenaars waren in plaats van kinderen, dan zou het wat anders zijn, lachte ze, maar nu is er geen kans. Kom mee Jetteke, dan verdwijnen we geruischloos, voordat de openingsredevoeringen beginnen. Het wordt hier zoo vol en het zal zoo mooi zijn in het Bosch. Dag Jopie, veel pleizier hoor.
Ze ontsnapte met haar zusje uit de volle, warme salons en liep met haar langs den Benoordenhoutschen Weg naar het Bosch, waar de boomen reeds geel en bruin begonnen te kleuren. Soms was het, als schoten er vlammen van goud door de groene
| |
| |
blaren. En het rook er zoo frisch en kruidig. De twee kinderen haalden diep adem.
- Laten we wat bij den vijver gaan zitten, stelde Frans voor, en dan straks met lijn zeven terug gaan.
Ze slenterden naar den grooten vijver, waar het rustig en lekker warm was in de Septemberzon. Jettie zat in verrukking rond te kijken naar al het groen en rood en bruin en goud, dat er kleurde om haar heen, naar de statige zwanen en het stille water en Frans trok met de punt van haar schoen strepen in het zand.
- Zoo, kinderen in het woud, klonk plotseling een vroolijke stem. Hoe zit jullie hier zoo? Toch niet verdwaald, zooals Hans en Grietje?
Van Heuvell stond voor de twee meisjes.
- We zijn gevlucht, antwoordde Frans, onmiddellijk op zijn toon ingaande.
- Toch niet voor de booze stiefmoeder, hoop ik?
- Nee, voor de drukte van een liefdadigheidsbazar.
- Maar Frans, kind, hoe kom jij daar in 's hemelsnaam verzeild? Toe, laat me mijn middagwandeling af breken en geef me een plaatsje op de bank om naar de opheldering te luisteren. Het moet heel belangwekkend zijn.
- Het is doodeenvoudig, verklaarde Frans een beetje onwillig, maar ze schoof toch op om wat ruimte voor hem te maken op de bank. Er is op de school van mijn zusjes reclame voor gemaakt en Jo en Annie zijn uitgenoodigd om te verkoopen.
- O, en jij hebt misschien ook een handwerkje gemaakt. Wat was het Frans, een tafellooper of een theekleedje?
Frans keek gebelgd en antwoordde niets. Jettie nam het woord om haar zuster te hulp te komen.
- Ze heeft niets gehandwerkt, zei ze met haar rustige stemmetje. Maar ze heeft een sprookje voor mij gemaakt en daar heb ik plaatjes bij geteekend. Samen hebben we er een boekje van gemaakt, het ligt op de groote tafel en het is geprijsd voor vijf en twintig gulden.
- Ffffft, floot de leeraar, dat is niet mis. Ik heb je leelijk onderschat, Frans, met mijn theekleedje.
- Och, het is heelemaal Jettie's werk, zei ze lusteloos.
Ze voelde opeens zin om te huilen, zonder dat ze wist waar- | |
| |
om. Zooeven had ze 't nog prettig gevonden hier, maar 't was net of de zon niet meer zoo helder scheen en of er een koude damp om haar opsteeg. Ze stond bruusk op.
- Kom Jettie, we moeten naar huis.
Haar toon was vijandig met dat ietsje van hooghartigheid, dat er altijd in doorschemerde, als ze zich gekwetst voelde. De jonge leeraar stak haar spontaan de hand toe.
- Kom Frans, ben je boos op me? Ik wist niet dat je zoo'n kruidje-roer-me-niet waart. Je bent op school altijd zoo goed gehumeurd.
- Oh, op school, bromde Frans schouderophalend, terwijl ze deed of ze de aangeboden hand niet zag.
- Ik wilde je werkelijk niet onaangenaam zijn, dat weet je toch wel, kijk nu weer prettig en vroolijk, zooals anders. Of wil je, dat ik op mijn knieën zal vallen en je allernederigst mijn verontschuldigingen zal aanbieden? Ik wil dat met plezier doen, hoewel ik niet eens precies weet waarmee ik uw hooge ongenade verdiend heb, geëerbiedigde vorstin.
- Ik ook niet, zei Frans eerlijk en een lach verhelderde haar heele gezichtje. Ik was daareven slecht gehumeurd, maar nu is 't over. Daar, wilt u mij nu nog een hand geven?
Zij stak haar smalle bruine hand uit en de leeraar greep die haastig.
- Altijd goeie vrienden, hè Frans, ook buiten de schooluren?
Zij knikte, trok haar hand terug en riep Jettie, die aan den rand van den vijver trachtte de zwanen te lokken. Maar de dieren, die zagen, dat ze niets had om aan te bieden, lieten haar staan.
- Jettie, kom nu toch, het wordt anders te laat.
Jettie kwam, stak op haar beurt vriendelijk een klein bruin pootje naar Van Heuvell uit en stapte flink naast Frans voort.
De leeraar zag het spannetje na, tot ze om een bocht van een laantje verdwenen waren en sloeg toen fluitend de tegenovergestelde richting in.
Aan tafel voerden de tweelingen het hoogste woord. Er moest vlug gegeten worden, want Jo en Annie zouden om half acht weer present zijn, tot tien uur. Moeder had er wel bezwaar tegen gehad, dat ze drie dagen achtereen veel te laat naar bed zouden
| |
| |
gaan, maar de tweelingen hadden de toestemming om zonder eenige beperking mee te doen aan het feest weten te verwerven door te beloven, dat ze de heele volgende week iederen avond om acht uur naar bed zouden gaan.
- Kom jij ook nog vanavond, Frans? vroeg Annie.
- Nee, ik ga er niet meer naar toe, het verveelt me, verklaarde Frans kortaf.
- Morgen dan?
- Nee, heelemaal niet meer, ik heb genoeg aan vanmiddag.
- Het zou leuk zijn, als je er net bij was, als het boekje verkocht werd.
- Dan zou ik er naast op de wacht moeten zitten als een Cerberus en dat zou dan de koopers misschien af schrikken. Nee, jullie vertelt het wel, als het verkocht is.
- Ik kom morgenmiddag na schooltijd, beloofde Jettie troostend.
- Jij, Eekhoorn, durf je dat? Zoo heelemaal alleen binnenkomen?
- Als je er niet te veel over praat misschien wel, antwoordde Jettie heldhaftig.
Daarbij bleef het.
Den volgenden middag kwam Jettie verrukt thuis met het nieuws, dat het boekje verkocht was, net, toen zij bij de tafel stond. Een dame had het gekocht en de verkoopster had haar aangewezen en verteld, dat ze het geteekend had. Ze was toen heel verlegen geworden, maar het was toch leuk geweest. En het mooiste van alles was, dat de koopster het had teruggegeven om opnieuw te verkoopen; het zou dus dubbel geld opbrengen.
Den laatsten dag werd het voor de tweede maal verkocht en toen Jo en Annie thuiskwamen om te eten vertelden ze, dat er 's avonds een auctie zou wezen, waar de mooiste dingen bij opbod zouden worden verkocht en dat het boekje daar ook weer bijgegeven was.
- Jullie hebt er wel voldoening van, merkte mevrouw Hooghwinckel op.
Jettie's oogen schitterden.
- Zeg moeder, mag ik vanavond nu ook meegaan? Toe, laat me nu voor één keertje maar eens laat naar bed gaan. Het zal zoo verschrikkelijk gezellig zijn.
| |
| |
- Komaan, dat moet dan maar gebeuren voor één keertje. 't Is morgen Zaterdag, dus als je je moe maakt, kan je 's middags gaan rusten.
- Jij gaat toch vanavond ook mee Frans? vroeg Annie.
- Ik peins er niet over. Ik heb toch gezegd, dat ik er geen voet meer zet.
- Maar die auctie zal zoo gezellig worden en het zal er zoo vol zijn en na afloop is er nog een gezellig napraatje. Toe Frans, ga mee.
- Nee, ik ga niet. Ik heb geen zin en ik houd niet van die kuddeverzamelingen.
En Frans schoof met een ruk haar stoel achteruit en ging in de voorkamer voor het raam staan. Haar moeder ging naar haar toe.
- Is dat niet een beetje overdreven, kindje? Het zou toch heusch een prettige afleiding voor je zijn. Ik zou maar meegaan. Later heb je er misschien spijt van.
Heftig keerde Frans zich om.
- Hè, moeder begin nou ook niet. Ik heb toch gezegd, dat ik niet ga. Waarom kan ik niet met rust gelaten worden!
- Ik wil je niet dwingen kindje, doe maar, waar je zelf lust in hebt, zei moeder zacht en ze ging Jettie helpen een andere jurk aan te trekken en Wim naar bed brengen.
Een kwartier later ging het drietal opgewonden en luidruchtig de deur uit. De heldere stemmen klonken door de stille straat. Toen sloegen ze den hoek om en het werd stil.
Moeder was bezig met thee zetten. Frans trommelde op de ruiten, trachtte te spelen met Piet, die na een goed maal slaperig in zijn mand lag en ging toen spontaan naar haar moeder toe.
- Moeder, ik meende het straks niet. Ik was leelijk tegen je, maar...
- Ik begrijp het wel, dat je het niet zoo bedoelt, lieveling, antwoordde haar moeder, terwijl ze haar een kus gaf.
Frans veegde haastig langs haar oogen. Hè, die lastige tranen toch; anders had ze daar nooit last van, maar de waterlanders zaten den laatsten tijd zoo hoog, dat ze haar telkens in de oogen schoten. Ze moest toch werkelijk probeeren wat flinker te zijn.
- Wat is er Fransje, huil je? vroeg haar moeder, wie de beweging niet ontgaan was.
| |
| |
- Nee, ik huil niet, verklaarde Frans met opeengebeten tanden.
- Weet je wat, we hebben het nu zoo prettig en rustig met ons beidjes, ik zal je wat voorlezen en dan maken we straks een lekker kopje chocola en als we Piet gaan uitlaten, koopen we in de Sweelinckstraat, bij den ‘lekkeren banketbakker’, zooals Wim zegt, een snoeperijtje. Zoek zelfs maar een boek uit de kast.
Frans kwam terug met een deeltje Fransche gedichten. Ze vloeide zich in een lagen rieten stoel en onder den weldadigen invloed van haar moeders welluidende, rustige stem, kwam ze geheel tot bedaren en voelde ze zich weer gelukkig.
Het was een intieme, rustige avond, die moeder en dochter doorbrachten en de tijd viel haar niet lang, hoewel eerst over half twaalf gelach en snelle voetstappen in de straat de thuiskomst van de tweelingen met Jettie aankondigden. Moeder ging zelf naar de deur en even later kwam het troepje binnen, verrukt en opgewonden over den heerlijken avond.
- Het boekje is ook verkocht, riep Jo.
- Voor vijfenzeventig gulden, schreeuwde Jettie.
- Het is gekocht door....
- En er is geboden door....
- Nee, laat mij dat nou vertellen!
- Nee mij, want het is mijn boekje!
- Nee....
Er dreigde een kibbelpartijtje, maar moeder kwam tusschenbeiden.
- Laat Annie ons nu het verhaal doen, want zij is het bedaardste en vertelt altijd het duidelijkst. En dan mogen de anderen straks aanvullen als ze wat heeft overgeslagen.
- Nou dan, begon Annie haar verslag. Het was er ontzettend vol en Freda Dumoulin vertelde mij, dat er den heelen middag en het begin van den avond letterlijk storm was geloopen om kaarten voor de auctie, want daar moesten afzonderlijke kaarten voor genomen worden, anders zou het veel te vol geworden zijn. De auctie begon om negen uur. Je weet niet hoe dol dat was. Er werd natuurlijk op alles geboden. Een paar beschilderde vaasjes kwamen het eerst aan de beurt en gingen voor achtentwintig gulden. Ze waren niet eens mooi. Toen kwam een
| |
| |
doosje kanten zakdoekjes, een schilderij, een oude Engelsche prent, een ingelegd blaadje en allerlei andere rommel, soms mooi, soms niet. Maar alles werd wel duur verkocht. Om tien uur kwam jullie boekje aan de beurt. Het was door den laatsten kooper voor de auctie gegeven op voorwaarde, dat het zou worden ingezet voor den prijs, dien hij er voor betaald had, vijfentwintig gulden. Dat gebeurde dus en er werd door verschillende menschen op geboden tot vijfenveertig gulden toe. Toen bleven er nog twee over, die tegen elkaar op boden.
- En de een was mijnheer Van Heuvell, viel Jettie in.
- Was die er ook? vroeg Frans verbaasd.
- Ja en hij heeft het boekje als maar opgejaagd. Den ander kende ik niet, geen Hagenaar, want niemand wist wie hij was.
- Vertel nu verder, Annie.
- Ja, ik ga al door. Het boekje stond dus op vijfenveertig. Vijfenvijftig, riep toen mijnheer van Heuvell. Zesenvijftig! Zestig! Eenenzestig! Vijfenzestig! Zevenenzestig! Zeventig! Toen bleef het even stil en...
- En toen telde Van Heuvell stiekem gauw zijn geld na, riep Jettie, ik zag het, hij deed het achter een groote palm in den hoek.
- En toen riep hij drieënzeventig, ging Annie voort. Net bijtijds, want juist zou de hamer vallen. En toen riep de ander vijfenzeventig en die kreeg het.
- Ja, is 't niet dol! riep Jettie, terwijl ze de kamer rond sprong.
- Het is wel een groot succes, dat boekje en jullie hebt nu voor een flink bedrag gezorgd. Wat heeft het nu in het geheel opgebracht? Tweemaal vijfentwintig en vijfenzeventig, dat is honderd vijfentwintig gulden. Daar kan je tevreden mee zijn, merkte moeder op.
- Nou Frans, zeg nou eens, vindt jij 't ook niet éénig? Je kijkt nou net of je er niet eens blij mee bent, verweet Jo.
- Ik, och jawel, natuurlijk, maar ik vind het toch eigenlijk geen erg prettig idee, dat zoo'n vreemde snoeshaan je werk in handen heeft, zei Frans.
Jo proestte het uit.
- En dat wil later schrijfster worden! Kind, dan krijgt immers de heele wereld je werk in handen. Eerst een uit- | |
| |
gever, dan de zetters op de drukkerij, dan de boekhandelaars en tenslotte iedereen, die er een paar gulden voor over heeft om te lezen wat jij te vertellen hebt. En dan ook nog iedereen, die je boeken voor een dubbeltje uit de leesbibliotheek haalt.
- Nou ja, maar dat is wat anders, verdedigde Frans zich slapjes.
- En jij, Jettie? Wat vindt jij er van?
- Ik vind het dol, maar ik zou het ook erg prettig gevonden hebben als meneer Van Heuvell het gekregen had, want ik vind hem een aardigen man en het is jammer, dat hij maar drieënzeventig gulden in zijn zak had en geen zesenzeventig.
- 't Idee om alles wat je bezit aan zoo'n boekje te verdoen: zelfs al is het voor een liefdadig doel, bromde Jo, die vóór alles practisch was.
- Nu jongens, morgen mag je nabetrachtingen houden, maar nu naar bed, vermaande moeder. 't Is over half één, morgen kan je er geen van allen uitkomen.
Drie dagen later lag er 's middags naast het bord van Frans een groote, witte, vierkante enveloppe, die er gewichtig genoeg uitzag om indruk te maken.
Ze draaide hem om en om en keek nieuwsgierig naar de kleine zwarte lettertjes in den linker bovenhoek, die vermelden: J.H. Stevenson, uitgever.
Frans bezat de eigenschap van veel menschen, die hun nieuwsgierigheid tot het uiterst weten te prikkelen, als ze een brief van een onbekende ontvangen, door dien niet dadelijk open te maken.
- Wanneer is hij gekomen? informeerde ze.
- Met de post van half twee, je was nog maar vijf minuten de deur uit.
- Wat kan een uitgever mij te vertellen hebben?
- Als je den brief leest, zal je het waarschijnlijk het gauwste weten, opperde Jo, die ook brandde van nieuwsgierigheid en die de laatste dagen een zeker respect voor haar oudste zuster in zich voelde opkomen.
Maar Frans had blijkbaar nog geen lust het spelletje van kat en muis met haar eigen nieuwsgierigheid af te breken. Ze draaide het couvert nog eens rond en overwoog of ze het zou openscheuren of opensnijden. Ook vond ze het adres heel ge- | |
| |
wichtig: Mejuffrouw F. Hooghwinckel. Dat stond groot en deftig en volwassen.
- Toe nou, Frans, je houdt ons allemaal op de pijnbank, smeekte Jettie.
Frans scheurde nu werkelijk het couvert open en haalde er een getypten brief uit.
- Oh!
Met een enkelen blik had ze al gezien waar het over ging.
- Voorlezen Frans, riepen de tweelingen.
- Waar is moeder? Waarom loopt moeder nou naar de keuken? Moeder, moeder, kom eens, ik heb een brief!
- Hier ben ik al, liefje, ik was bang dat de rijst zou aanbranden.
- Laat maar branden, riep Frans luchthartig, als je nou maar eerst luistert. Het is, het is, oh moesje, het is geweldig!
- Lees liever voor, drong Jettie.
- Het gaat jou ook aan, poes. Luister maar.
Hooggeachte Mejuffrouw,
Enkele dagen geleden heb ik op een liefdadigheidsfeest een boekje gekocht, dat door U geschreven en door Uwe zuster geïllustreerd is. Dit werkje komt mij zeer geschikt voor uitgave voor en verzoek ik u beleefd (wat een stijl!) mij te willen melden of U en Uwe zuster daarmede accoord gaan. Daar ik reeds een vrij hoog bedrag voor het werkje betaalde in verband met het goede doel, waarvoor het oorspronkelijk werd vervaardigd, is het mij niet mogelijk U een honorarium van eenige beteekenis aan te bieden. Daar, voor zoover mij bekend, nog niets van U gepubliceerd is en het U wellicht iets waard zal zijn door een solide uitgeversfirma gelanceerd te worden, veronderstel ik, dat dit geen overwegend bezwaar zal zijn. Ik stel U daarom voor U en Uwe zuster samen nog 25 gulden te zenden, waarvoor U mij dan alle auteursrechten op het werkje afstaat. Ik heb er dan in het geheel ƒ 100.- voor betaald en dat is voor het werk van een eersteling een mooi bedrag. Gaarne verneem ik of U met dit voorstel accoord gaat, waarna wij nog nadere besprekingen over de uitgave kunnen voeren.
Met belangstelling Uw antwoord tegemoet ziende
Hoogachtend,
| |
| |
De handteekening is onleesbaar, maar er zal wel Stevenson staan, besloot Frans buiten adem, want ze had inééns doorgelezen.
Een oogenblik keek ze het kringetje van moeder, de zusjes en Wim rond, toen vloog ze onstuimig Jettie om den hals.
- O, Jetteke, Jetteke, we worden samen uitgegeven. Ons boekje komt uit, dat we samen gemaakt hebben. Jettekelief, we worden samen beroemd! Is 't niet heerlijk? Oh, moedertje, moedertje is 't niet heerlijk! Ik kom er, ik kom er waar ik wezen wil. Moedertje, geef me een zoen!
Ze danste uitgelaten de kamer rond, met Jettie, met Wim, met moeder en de tweelingen en eindelijk met Piet in haar armen, tot ze buiten adem op een stoel neerviel.
- Je schrijft hem dadelijk dat je het doet, hè Frans?
- Ja, zoodra we gegeten hebben. Moeder mag ik straks een velletje postpapier van je? Het mijne is zoo kinderachtig.
- Natuurlijk mag je papier, maar zullen we er eerst eens over praten? Kom ik zal gauw opdoen en dan kunnen we onder het eten...
- Je vindt het toch goed, moeder, dat het wordt uitgegeven? vroeg Frans een beetje angstig. Je vindt toch niet, dat ik moet wachten tot ik examen gedaan heb?
- Natuurlijk niet, malle meid en ik wil je ook geen anderen raad geven dan dezen. Schrijf vanavond nog niet dadelijk, maar vraag eerst aan iemand, die verstand heeft van zulke dingen, hoe je je antwoord moet inkleeden. Wij hebben er geen van allen eenig begrip van...
- Maar aan wie moet ik dat dan vragen? pruilde Frans. We kennen toch geen enkele schrijver of schrijfster.
- Neem morgen dien brief mee naar school en laat hem je leeraar lezen, Van Heuvell, heet hij zoo niet? Ik weet zeker, dat hij je wel zal willen helpen met het antwoord, als je hem dat vraagt.
- Denk je dan, dat hij wèl verstand heeft van correspondentie met uitgevers? vroeg Frans, die zich niet dadelijk gewonnen wilde geven, maar wie het denkbeeld van haar moeder toch wel toelachte.
- Natuurlijk denk ik dat. Jo geef de schoone bordjes eens.
| |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
Kom Frans, ben je boos op me? (bladz. 153)
| |
| |
Wie koude karnemelksche pap wil, mag recht gaan zitten en wie rijst met suiker wil mag zijn vinger opsteken.
Alle vingers gingen de hoogte in.
- Je blijft zitten met je pap, moesje.
- Nee, er is een candidaat, kijk maar naast je, Frans.
En Frans zag naast zich hoe Piet keurig op zijn achterpooten zat en met zijn roode tong begeerig over zijn zwarte snoet likte.
- Je hebt eten gehad, veelvraat, verweet Frans. Moet je nou nog pap hebben ook? Je zal veel te dik worden.
Bij het woord ‘pap’ veegde de roode tong nog in sneller tempo langs den zwarten neus.
- Mag hij moeder? 't Is toch al pap van gisteren.
- Nu, geef ze hem dan maar.
En Piet vergastte zich aan de door de kinderen versmade pap.
Frans bleef den heelen avond in een dolle bui en verklaarde, dat ze zou gaan slapen met den brief onder haar hoofdkussen.
Den volgenden morgen ging ze vroeg naar school, ze hoopte Van Heuvell nog voor het begin der lessen te kunnen spreken. Ze trof het, want ze zag hem vlak voor zich de schooldeur binnengaan.
- Mag ik u even spreken, mijnheer? vroeg ze met het hoofd om de deuropening van de tweede klas.
Hij legde het stapeltje boeken, dat hij in de hand had, neer.
- Wat heb je op je geweten, Frans? Toch geen kwaad? Nee, daar kijk je te vroolijk voor. Kan ik je met iets helpen?
- Ik heb een brief gekregen, viel Frans met de deur in huis en ik weet niet goed wat ik daarop moet antwoorden. Wilt u hem eens lezen?
Ze haalde den brief te voorschijn en hij las aandachtig, een glimlach om de lippen.
- Er is niet zooveel tegen het aanbod, zei hij toen. Ik veronderstel dat je het wilt aannemen.
- Of ik, zei Frans gretig. Het lijkt me zoo heerlijk om iets van Jettie en mij uitgegeven te zien. Is er van u wel eens een boek uitgegeven?
Hij lachte om haar toon waaruit tegelijk vrees, ontzag en nieuwsgierigheid sprak.
- Jawel, meer dan eens. Maar ik schrijf niet onder mijn eigen
| |
| |
naam, dus je kunt het niet weten. En toen mijn eerste boek verscheen, wou ik het in alle winkels zien liggen. Ik fietste de heele stad door en stapte bij alle boekhandelaars af om te zien of het voor de ramen lag en als ik het niet zag, ging ik naar binnen en vroeg er naar. Dat vindt je nu zeker bar kinderachtig van me, hè? Het is ook al een jaar of wat geleden.
- Nee, dat vind ik niet, zei Frans met overtuiging. En ik weet zeker dat ik het ook zal doen.
- Kijk eens, ging de leeraar voort, op den brief tikkend, dat aanbod van die 25 gulden zou ik maar aannemen, dat is niet onredelijk, ik heb hem genoeg opgejaagd. Maar je moet er bij schrijven, dat je geen afstand doet van je auteursrechten, je zusje, - neen zuster, anders klinkt het zoo kinderachtig - evenmin en dat je een bedrag van 25 gulden elk verlangt bij elke volgende duizend exemplaren en evenveel bij eventueele uitgave in het buitenland. Schrijf hem dat vooral zakelijk hoor, geen schoolmeisjesbrief.
- Zakelijk, beteekent dat, dat ik de voegwoorden moet weglaten en het onderwerp van plaats moet laten verwisselen? vroeg Frans ondeugend, b.v. zoo: Ik heb uw brief ontvangen en haast ik mij te antwoorden ik bereid ben voor....
Hij hield de handen voor de ooren.
- Wee jou, als je mij te schande maakt. Ik bedoelde natuurlijk, dat je geen omhaal van woorden gebruiken moet.
- Mag ik een kladje maken en het u laten lezen?
- Goed, en denk er om, dat je alle correspondentie hierover bewaart.
Het kostte Frans ontzaglijk veel moeite dien eersten zakenbrief te schrijven en ze beweerde tegen Jo, dat ze nu begreep waarvoor een handelsschool eigenlijk diende.
Twee kladjes verscheurde ze, omdat zij er niet alles in had kunnen krijgen wat er in moest, maar het derde besloot ze aan de critiek van haar leeraar te onderwerpen.
Hij knikte bij de lezing goedkeurend en nadat hij Frans nog eens de plechtige verzekering had gegeven, dat op de voorwaarden in dezen brief de uitgave heusch niet zou schipbreuk lijden, werd het gewichtige epistel in de bus geworpen.
Twee dagen later kwam het antwoord. De uitgever verklaarde de gestelde condities aan te nemen en vroeg of Frans
| |
| |
zelf de drukproeven wilde corrigeeren en of haar ‘zuster’ bereid zou zijn den omslag nog te voorzien van de namen van schrijfster en teekenares.
Die drukproevenkwestie was een nieuwe moeilijkheid voor Frans. Ze wist volstrekt niet hoe je drukproeven corrigeerde en ze wilde zich niet verplichten tot iets, als ze niet wist het te kunnen nakomen.
Zij kwam weer met haar bezwaren bij Van Heuvell.
- Is het anders niet? Dat leer je in twee minuten, als iemand je maar even wijst hoe het moet. Dat gaat met verschillende teekens. Weet je wat, ik heb nog wel een paar oude proeven thuis liggen, die zal ik wel eens meebrengen. Schrijf intusschen gerust aan dien broeder, dat je zelf de drukproeven zult corrigeeren. Maar altijd zakelijk hoor!
|
|