| |
XVIII.
Piet was opgegroeid van een klein grappig babyhondje, tot een flinken, jongen, levenslustigen hond. Mooi was hij niet bepaald en het was onmogelijk vast te stellen tot welk ras hij behoorde, maar zijn haar was heel zacht en zijdeachtig en glanzig en hij kon zoo grappig met zijn lange ooren schudden en hij kon je zoo trouwhartig aankijken, dat ieder veel van hem hield.
Hoewel Frans hem op dien gedenkwaardigen St. Nicolaasavond aan de tweelingen had afgestaan, toonde de hond toch altijd een bijzondere belangstelling voor haar. Hij vond het heerlijk om met de fiets mee te gaan en 's avonds, als zij in haar kamertje zat te werken, kwam hij, als de tweelingen en de kleintjes naar bed waren, aan haar deur krabben om haar gezelschap te houden. Hij ging dan stil onder haar schrijfbureau liggen tot hij hoorde, dat ze haar boeken dicht sloeg. Dan sprong hij op, want dat was voor hem het teeken, dat het oogenblik voor de avondwandeling was aangebroken. Was het mooi weer, dan liepen ze een paar blokken om, regende het, dan ging Frans niet verder dan het Sweelinckplein. Soms, als ze een verdrietige bui had, kon hij bij haar komen zitten en den kop op haar knieën leggen, alsof hij haar troosten wou. Dan sloeg ze haar armen om hem heen en drukte haar wang tegen zijn kouden hondensnoet. En Piet legde zijn poot in haar hand met een gezicht, alsof hij zeggen wou:
| |
| |
- Je behoeft het mij niet te vertellen. Ik zie wel, dat je verdriet hebt en ik begrijp er alles van.
En het was meer dan eens gebeurd, dat Piet geweigerd had om met Jo en Annie mee te gaan wandelen, omdat Francis met het hoofd in de kussens van haar divan lag en zich wanhopig af vroeg hoe ze het twee jaar zou uithouden op die school, die ze haatte met al de felheid, waartoe haar opstandige ziel in staat was.
Het was Francis, die op een gegeven oogenblik voor het eerst bemerkte, dat er iets niet in den haak was met Piet. 's Morgens op de wandeling had hij zich, geheel tegen zijn gewoonte, volmaakt rustig en verstandig gedragen, zoodat hij geen enkele maal een bestraffing had opgeloopen. Hij liep keurig achter Frans en Annie met zijn kop tusschen haar beiden in en vloog geen enkele maal een motorfiets achterna. 's Middags, toen Annie hem zijn eten gaf, beneusde hij het kieskeurig in plaats van het onmiddellijk op te slokken, zooals hij anders deed, en eischte dat er een extra schep jus bij zou worden gedaan, voor hij zich verwaardigde zijn portie te verorberen. Maar niemand lette op dit verschijnsel. Den volgenden morgen had Piet roode ontstoken oogen en een ontstoken neus.
- Hij is ziek, merkte Frans op, voordat ze naar school ging. Moeder, let goed op hem en laat hem buiten den tocht blijven.
Om twaalf uur lag Piet in een hoek van de serre en rilde over zijn heele lijf. Frans keek hem met bezorgdheid aan.
- Zou hij hondenziekte hebben? opperde zij. Ik heb er wel eens van gelezen, en...
- Als hij hondenziekte heeft, gaat hij zeker dood, snikte Annie, want dat is het ergste wat er is.
- Mogen we met hem naar den dierenarts gaan, moeder? vroeg Frans.
- Ja, kindje, dat zou ik maar doen. Het is beter, dat we weten wat hem scheelt.
- Weet je wat Jo, ga jij er even aan en vraag of het goed is, als ik om vier uur kom, want als ik tusschen één en twee moet gaan kom ik veel te laat op mijn dierbare school, zei Frans.
Om vier uur vloog ze met nog veel meer haast dan anders op haar fiets weg. Jo was al thuis, de dokter had goedgevonden,
| |
| |
dat ze na schooltijd met den zieken hond kwamen en samen gingen ze op weg. Annie maakte zich te veel van streek om mee te gaan.
De dierenarts onderzocht Piet heel nauwkeurig, wat deze slechts onder hevig protest toeliet. Daarop keek hij Frans ernstig aan en zei:
- Ja, ik kan wel zeker zeggen, dat het hondenziekte is. Als ik me vergis, is hij over een dag of vijf beter, zie je dus tegen het eind van de week geen verbetering, dan is het hondenziekte. Ik zal een recept geven voor een drankje, maar, lieve kind, daarvan moet hij het niet heben. Hij moet aan het eten blijven, krachtig, licht verteerbaar en smakelijk voedsel, veel melk, geen water, buiten den tocht houden, niet in de zon laten liggen en over een week terugkomen.
Neerslachtig gingen de beide meisjes naar huis en deden moeder verslag van wat de dierenarts gezegd had. Moeder keek bedenkelijk.
- Dat zal een kostbare verpleging worden kinderen en....
- Oh, moeder, riep Frans, gelukkig dat ik die tien gulden nog heb. Mag ik daarvan koopen wat er voor Piet noodig is?
Haar moeder trok haar naar zich toe.
- Luister eens. Ik wil natuurlijk heel graag mijn deel dragen bij de verpleging van Piet, dat begrijp je wel. Maar laten we afspreken, dat ik, als het me te kostbaar wordt, bij je kom aankloppen. We moeten heel zuinig zijn en...
- Ik begrijp het wel, moesje en....
- Maar Piet kan toch wel krijgen, wat hij noodig heeft? vroeg Jo, met groote angstige oogen haar moeder en haar zusje aanziende.
- Zeker, hij zal alles hebben, wat hij noodig heeft, troostte Frans.
Niettegenstaan de zorgvuldige verpleging, die Piet nu kreeg, verergerde de ziekte met den dag. Hij werd zwakker en zwakker en al gauw kon hij niet meer op zijn pooten staan. Hij kreeg een hoek in de serre, waar hij buiten den tocht en in de schaduw lag en Frans zorgde voor hem, zooals ze voor een klein ziek kind had gedaan zou hebben. Uren kon ze bij hem zitten, met onuitputtelijk geduld trachten hem iets te doen eten of te bewegen melk te drinken. Toen verzon ze een list. Ze
| |
| |
goot in een diepe steenen schaal een flinke scheut melk en schonk er toen voor de oogen van Piet water bij. Nu was hij tevreden, hij had water gezien en dronk de verdunde melk met graagte. Ook zorgde Frans, dat Piet zindelijk en schoon werd gehouden, want de tweelingen waren tot niets nut, hoeveel ze ook van den hond hielden. Er was geen sprake meer van, dat Piet naar den dierenarts kon gaan, deze kwam nu bij hem. Gewoonlijk schikte de vriendelijke dokter het zoo, dat hij Frans thuis trof en gaf dan de noodige instructies en vertrok met de woorden: - Je behandelt hem goed. Ga zoo door.
Al haar gedachten waren voor den armen Piet, die maar steeds lag te rillen van koorts en van tijd tot tijd klagelijk kreunde. Hij kreeg ook hevige hoestbuien, die zijn heele lijf deden schokken. Dan scheen het hem te helpen, als Frans haar hand op zijn kop lei en bij hem bleef staan. Ze sliep op den divan in de huiskamer om altijd bij de hand te zijn en soms stond ze 's nachts vier of vijf maal op.
Haar moeder had den moed niet daarover een op- of aanmerking te maken. Ze vond de opoffering van haar oudste voor het zieke dier ontroerend en wilde haar niet tegengaan. Frans' werk leed er onder en ze zag er dikwijls moe en betrokken uit. Mijnheer Van Heuvell had haar eenmaal na laten blijven en gevraagd of ze verdriet had en zonder er aan te denken of hij haar misschien sentimenteel of belachelijk zou vinden, had ze hem haar zorgen toevertrouwd.
Hij had volstrekt niet gelachen en alleen maar gezegd:
- Het arme dier. Ik hoop, dat je hem er door haalt, Frans.
Ook op de school, waar ze 's middags werkte, viel het op, hoe bleek Frans zag en eenmaal maakte de juffrouw van de tweede klasse de opmerking:
- Wat kijk je sip. Ben je ziek? Je overwerkt je hier anders niet, zou ik zeggen.
Frans antwoordde niet op deze hatelijkheid en wachtte zich wel iets los te laten van wat haar drukte.
Gelukkig kwamen er met Pinksteren een paar vrije dagen, zoodat Frans zich heelemaal aan de verzorging van den armen Piet kon wijden.
Het was noodig. Vrijdagmiddag begon hij alle voedsel te weigeren. Frans probeerde van alles, gekookte lever, bouillon,
| |
| |
kleine stukjes kalfsvleesch, geklopt ei, hij draaide voor alles den kop om. Alleen dronk hij uit de witte schaal, die daarvoor bestemd bleef, wat water en melk. Hij hoestte krampachtig en Frans stond 's nachts telkens op om zijn kop vast te houden. Dan keek hij haar zoo wanhopig en om hulp smeekend aan, dat ze tranen in de oogen kreeg.
Zaterdag bleef het ongeveer hetzelfde, alleen werd Piet steeds zwakker. Frans bracht het grootste gedeelte van den dag door, op den grond gezeten, met den kop van het doodzieke dier op haar schoot. Hij was rusteloos en bang en wilde niet in zijn mand blijven, maar kroop naar zijn meesteresje toe en tilde met veel moeite zijn kop op haar rok. Zoo bleef hij liggen en zoo vond de dierenarts hen. Hij zag, dat de beslissing niet ver meer af was en dat het nu ging op leven en dood.
- Houd hem vooral rustig, beval hij Frans. Als hij stuipen krijgt, is hij verloren. Mijn eenige hoop is, dat we deze complicatie weten te vermijden. Laat hem niet alleen en geef hem, als hij zich heel naar voelt, een asperinepoeder. En tracht hem wat voedsel te doen gebruiken, Dinsdag kom ik terug, als... het nog noodig is, voegde hij er zacht bij.
Frans keek hem met haar groote, donkere oogen strak aan.
- Ik zal voor hem vechten en ik zal hem er door halen, dokter, zei ze, met opeengeklemde tanden om niet te huilen.
- Braaf, dapper kind, zei de dokter en ging heen.
Frans bleef alleen met haar patiënt. Haar moeder hield Annie en Jo uit de kamer, omdat ze toch geen goed konden doen. Frans volgde den raad van den dokter en gaf Piet een asperinepoeder in, die echter niet veel scheen uit te werken. Ze sliep weinig en ging telkens naar den hond kijken, die nu totaal uitgeput scheen en zwak ademend op zij lag. Tegen den morgen zag ze een vlies over zijn oogen trekken en een onbeschrijfelijke angst deed haar ademhaling bijna stil staan.
- Piet, fluisterde ze, goeie, lieve Piet, kijk eens naar 't vrouwtje? Piet dan toch.
De hond keek haar aan met dien wanhopigen, om hulp smeekenden blik, dien ze zoo goed kende.
- Arme jongen, arm dier, fluisterde ze, 't vrouwtje zal je helpen hoor. Ze gaf hem opnieuw asperine en toen hij die had doorgeslikt legde Piet zijn kop in haar arm en gaf te kennen, dat hij zoo wou blijven liggen.
| |
| |
Frans gaf hem zijn zin en leunde, op den grond gezeten, tegen de serredeur. Haar oogen vielen dicht, gingen open, dwaalden naar Piet, die wat rustiger scheen, vielen weer dicht.
Toen haar moeder een uur later de kamer binnenkwam, vond ze beiden slapend. Dit dutje scheen Piet iets verkwikt te hebben, tenminste, toen Frans met een schrik wakker werd, zag ze, dat zijn oogen iets helderder stonden. Ze hernieuwde haar pogingen om hem wat voedsel te geven en na verscheidene vergeefsche proefnemingen lukte het met fijne snippertjes vleesch en heel kleine stukjes in warme bouillon geweekt brood. Om het uur gaf ze hem nu het een of ander en ze had de voldoening, dat hij tenminste doorslikte, wat ze in zijn bek stopte.
De kinderen wilden van de Pinksterdagen genieten door met moeder een groote wandeling te gaan maken, maar Frans wilde Piet niet alleen laten. Zij was zoo blij, dat hij iets beter scheen en wilde wat er gewonnen was niet in de waagschaal stellen. Maar ze drong er op aan, dat de anderen toch vooral zouden gaan; ze zou zich heusch niet vervelen alleen. Bovendien was ze doodmoe en ze zou 's middags een beetje gaan slapen ook.
Zoo wist ze moeder over te halen met de kinderen de lang beloofde groote wandeling te maken. De tweede Pinksterdag verliep nog iets gunstiger dan de eerste. Piet was nog wel doodzwak, maar hij weigerde de lekkere hapjes niet, die Frans hem voorhield en tegen den avond was hij zoo ver, dat hij vanuit zijn mand haar met de oogen volgde, als ze door de kamer liep.
Toen de dokter Dinsdag kwam, zei hij alleen:
- Hij haalt het.
En hij keek Frans aan met iets van bewondering in zijn blik.
Van nu af aan ging Piet gestadig vooruit, wel heel langzaam, maar vooruit ging hij. Een week later kon hij staan en toen Frans den daarop volgenden dag uit school kwam, waggelde Piet naar de kamerdeur, toen hij haar stem in de gang hoorde. Nog een paar dagen later kon hij in het tuintje wandelen en heel voorzichtig waagde Frans het daarna een straatje met hem om te gaan. Toen ze thuis kwam, verklaarde zij, dat Piet bepaald gelukkig gekeken had, omdat hij al de bekende dingen op het Sweelinckplein had terug gezien.
Daarna liet Frans een deel van de verzorging weer aan haar
| |
| |
zusjes over, die daarbij de grootste toewijding aan den dag legden, maar Piet toonde voor niemand zooveel aanhankelijkheid als voor Frans, die hem zoo trouw had opgepast.
Als hij zijn middagdutje deed en hij hoorde in het begin van de straat de fietsbel van Frans, dan rende hij naar de deur om haar te verwelkomen en meer dan eens brachten de dolle blijdschapsbetuigingen van Piet haar weer in een goed humeur, als ze om vier uur ontstemd thuis kwam van de school, die ze met de minst vleiende namen bleef betitelen.
|
|