| |
XVI.
De weken verliepen zonder dat er iets gebeurde en de tijd voor de overgangsexamens naderde. Frans vond het denkbeeld om naar de derde klasse over te gaan alles behalve prettig, want daar werd een aanvang gemakt met het zoogenaamde ‘practisch onderwijs’ d.w.z. dat ze 's middags geen les kregen op de kweekschool maar als ‘kweekeling’ geplaatst werden op een of andere volksschool. Frans vond de gedachte er aan afschuwelijk, maar ze wist dat het onvermijdelijk was.
Tegelijk met den uitslag van het overgangsexamen deelde de directeur mee op welke ‘leerschool’ ze geplaatst waren en gaf opdracht nog denzelfden middag bij de hoofden te gaan kennismaken.
De school, die Frans was toegewezen, lag op vrij grooten afstand van haar huis, ergens in een achterbuurt, aan een gracht. Met looden schoenen ging ze er heen. De hoofdonderwijzer ontving haar in een burgerlijk gemeubileerde kamer
| |
| |
met gewreven mahoniehouten meubelen, een étagère met waardelooze bazarprullen, een sigarenbeker en aschbakje op zilveren voetjes en een stuk of wat schuins op elkaar gestapelde boeken in prachtbandjes op de tafel. Er was een kille vochtige lucht, als in kamers, die weinig gebruikt worden.
- Houdt u van kinderen? vroeg de hoofdonderwijzer, nadat Frans haar naam en het doel van haar zending had genoemd.
Zij keek hem aan. Het was een lange, niet onknappe man, met een puntbaardje en een paar harde, koude oogen in een regelmatig, autoritair gezicht. Zij voelde een plotselinge, hevige antipathie tegen hem en tegen de omgeving en een niet te bedwingen lust om zich van haar minst gunstigen kant te laten zien. Ze antwoordde daarom op zijn vraag norsch en knorrig:
- Nee, ik verfoei ze.
De onderwijzer keek zijn nieuwe kweekeling met onverholen afkeuring aan. Ze leek niets op de onderdanige stijve jongemeisjes, die hij gewend was van de kweekschool te krijgen. Niettegenstaande het simpele blauwe jurkje en de eenvoudige hoed lag er in het fijne gezichtje, in de geheele houding der slanke gestalte een onbeschrijfelijke hooghartigheid.
- Waarom stelt u zich dan voor onderwijzeres te worden? vroeg hij.
Frans haalde zwijgend de schouders op.
- Omdat ik moet.
- Enfin, we zullen daarover niet discussieeren. U is hier als kweekeling geplaatst en u zult dus 's middags hier werken. U kunt wel dadelijk blijven.
Zijn toon irriteerde Frans in de hoogste mate. Ze gooide het hoofd in den nek.
- Pardon, daarop heb ik in het geheel niet gerekend. Ik heb vanmiddag een afspraak, die ik niet kan afzeggen. Vóór morgenmiddag kan ik in geen geval komen.
Geërgerd tikte het schoolhoofd met een vouwbeen op het stapeltje boeken.
- Goed, komt u dan morgen, half twee, zei hij kort.
- Ik meen, dat de school om twee uur begint? vroeg Frans.
- Dat is ook zoo, maar de onderwijzers en onderwijzeressen moeten om tien minuten over half twee binnen zijn, de kweekelingen om half twee.
| |
| |
- Oh! Nu, ik zal zien of ik het halen kan, ik woon nogal ver weg, maar ik zal mijn best doen, dag mijnheer.
- Dag juffrouw.
Frans stond op straat, half uit haar humeur en half lachend over deze kennismaking. Het was de botsing geweest van twee felle antipathieën en zij begreep, dat ze zich van de twee jaren, die ze hier zou moeten werken, niet veel prettigs behoefde voor te stellen. Gelukkig, dat het maar een kwestie was van halve dagen, eerst de middagen, dan de ochtenden. Wat had die boos gekeken, toen ze zei, dat ze kleine kinderen verfoeide! Zóó erg was het niet. Zij wenschte ze alleen maar geen les te geven. Zou Mies het even prettig getroffen hebben als zij? Hoe zou dat bezoek zijn afgeloopen? Ze had wel lust om na het eten eens even te gaan hooren. Allicht zou Mies het prettiger krijgen dan zij, in de eerste plaats omdat die er heel anders tegenover stond en in de tweede plaats omdat het niet heel goed behoefde te zijn om beter te wezen dan dit.
Intusschen was Mies ook het plichtmatige, voorgeschreven bezoek gaan brengen. Zij werd ontvangen in een ruime serre, die als werkkamer was ingericht. De hoofdonderwijzer wees haar een gemakkelijke rieten stoel aan en nam zelf voor zijn schrijftafel plaats.
- Hebt u een oogenblikje tijd? vroeg hij hoffelijk. Ik praat graag eerst eens met mijn nieuwe kweekelingen, het is altijd prettig om te weten, wat je aan elkaar hebt. Dus als u vanmiddag geen gelegenheid hebt om een uurtje te blijven, dan maar eens op een anderen keer.
- Nee, mijnheer, ik heb allen tijd, verzekerde Mies.
- Mooi, dan krijgt u straks ook een kopje thee. U houdt natuurlijk van kinderen.
Mies knikte.
- Vertelt u me eens, waarom u onderwijzeres wordt. Waarschijnlijk niet om veel geld te verdienen, want zoo schitterend zijn de salaris-vooruitzichten niet en voor een meisje met een helder hoofd staan tegenwoordig alle wegen open. Ik veronderstel dus, dat u iets voor het vak voelt.
Weer knikte Mies. Ze was nog niet heelemaal op haar gemak, maar ze voelde zich aangetrokken tot den vriendelijken man en ze voelde behoefte om hem alles te vertellen; wat ze wilde en hoe ze zich de toekomst dacht.
| |
| |
- U moet zich vooral den eersten tijd niet laten ontmoedigen, als niet alles gaat, zooals u verwacht had, ging de hoofdonderwijzer voort. De kweekelingen worden nogal eens gebruikt voor minder prettige werkjes. Zoo zult u waarschijnlijk van de onderwijzeres onder wie u werkt opdracht krijgen om de kinderen, die niet mee kunnen wat bij te werken. Dat vereischt eigenlijk meer tact en geduld, dan men redelijkerwijze van een beginneling verwachten kan....
- O, maar dat zou ik juist zoo graag willen, mijnheer, riep Mies.
En zonder dat het haar nu verder eenige moeite kostte om haar woorden te vinden, stortte ze haar hart voor hem uit en vertelde hem hoe ze verlangde zich te specialiseeren voor achterlijke kinderen.
De hoofdonderwijzer hoorde haar rustig en met belangstelling aan. Hij stak haar de hand toe, toen ze had uitgesproken.
- Je hebt een nobele opvatting van je werk, lief kind en ik merk dat je je weg kiest uit werkelijke roeping. Waar ik je kan helpen, hetzij met lectuur, hetzij met goeden raad, kan je op mij rekenen en als zich soms moeilijkheden voordoen, wees dan vooral niet bang om bij mij te komen. Ik ben overtuigd, dat we het heel goed samen zullen kunnen vinden.
Zoo ging Mies in een heel wat opgewekter stemming naar huis dan Frans en toen haar vriendin haar 's avonds kwam opzoeken en raasde tegen dat ellendige kweekeling-zijn en die verfoeilijke school en dien hatelijken schoolmeester (zooals ze haar chef betitelde) kon Mies niet met haar meevoelen als anders. Ze begreep natuurlijk wel, dat Frans het onmogelijk prettig kon vinden, maar het was haar toch niet mogelijk veel anders te zeggen dan:
- Je hebt het, geloof ik, ook wel heel ongelukkig getroffen.
- Dat weet ik wel zeker, dat ik het ongelukkig getroffen heb, antwoordde Frans en ze ging in een diep-neerslachtige stemming naar huis.
Het was tien minuten voor twee, toen ze den volgenden middag onder de poort door ging, waarop voor haar verbeelding het: ‘gij, die hier binnen treedt, laat alle hoop varen’ met groote letters geschreven stond. Het hoofd der school stond in de gang met een paar onderwijzers te praten. Zoodra hij haar
| |
| |
zag, kwam hij naar haar toe, haalde ostentatief zijn horloge uit den zak, keek er op en maakte de opmerking:
- Het is tien minuten voor twee.
Dat wist Frans heel goed, want haar armband-horloge, dat buitengewoon nauwkeurig liep, wees denzelfden tijd aan, maar ze zweeg.
- U bent laat, ging de onderwijzer voort, die blijkbaar een verontschuldiging verwacht had.
- Ik ben zoo vroeg gekomen als ik kon, antwoordde Frans norsch.
- Gaat u nu maar mee, dan zal ik u de klas wijzen, waar u werken moet.
Hij ging haar voor naar een lokaal achter in de lange gang, de eerste en de tweede klasse waren daar ondergebracht. Er was niemand. De kinderen speelden op de plaats en de onderwijzeressen hielden daar toezicht. Het hoofd wees Frans een diepe kast in den muur.
- Daar is gelegenheid uw goed te bergen. Daar worden ook de leermiddelen, leesboekjes, rekenboekjes enz. bewaard. Straks zal ik u voorstellen aan de onderwijzeres onder wie u werken zult. Er wordt stipte gehoorzaamheid van u verwacht.
De gloeiende blos, die altijd haar aandoeningen verraadde, hoe onbeweeglijk strak haar gezicht bleef en hoe koel-hooghartig haar oogen keken, steeg Frans in de wangen bij deze toespraak. In de plooien van haar rok kneep ze de handen tot vuisten, maar ze zweeg nog.
- Straks zult u wel hooren welk werk u te doen krijgt. Met de dagelijksche regeling bemoei ik mij niet persoonlijk, dat moet de onderwijzeres maar weten. Alleen kan ik u dit zeggen. Twee maal in de week moet u om één uur komen om de kasten uit te stoffen, stof af te nemen van de wandplaten, van de lambrizeering en richels en plinten en ruitjes van het glazen tusschenschot tusschen de klassen....
- Maar dat doe ik niet! viel Frans uit, niet in staat zich langer te beheerschen. Dat is schoonmaaksterswerk en dat doe ik niet. Dat heeft met practische opleiding niets te maken. Ik kom hier om op de hoogte gebracht te worden van de practijk van het onderwijs, omdat ik dat moet en dat is op zichzelf al erg genoeg, maar dergelijke werkjes laat
| |
| |
ik mij niet opdragen. Dat kan ik thuis ook leeren. En ik doe het niet.
Ziezoo, dat was er uit! Ze voelde een zekere opluchting, dat ze flink gezegd had waar het op stond, nu maar dadelijk. Nu wisten ze wat ze aan haar hadden. Nooit bang en laf voor den vijand, zei mijnheer Van Heuvell altijd.
Uitdagend stond ze voor den verbaasden hoofdonderwijzer, die door dit onverwachte optreden volkomen uit het veld werd geslagen.
- Wat een brutaliteit, wat een ongehoorde brutaliteit!
Met deze woorden liep hij de klas uit en liet Frans alleen staan. Ze keek eens rond in het groote ongezellige lokaal met zijn gewitte muren en zwarte borden, de lange rijen vuil-gele banken en de hooge, hooge tuimelramen, waardoor je alleen een klein stukje blauwe lucht en de uiterste toppen van een paar boomen kon zien. En hier zou ze nu twee jaar lang een halven dag moeten doorbrengen, het was afschuwelijk.
De deur ging open en een bende kinderen tusschen vijf en zeven jaar stormde het lokaal binnen. Voor Frans' gevoel waren er wel duizend. Ze zochten rumoerig hun plaatsen en keken nieuwsgierig naar de nieuwe kweekeling. Achter hen aan kwam een kort, breed, plomp menschje in een snitlooze reformjapon en een toetje grauw-blond haar strak weggetrokken uit het bolbleeke gezicht. Ze stapte op Frans toe.
- Zoo, ben jij de nieuwe kweekeling?
- Ja, juffrouw.
- Hoe heet je? Ik ben juffrouw Corbeau en je komt in mijn klas.
- Frans Hooghwinckel.
- Hoe zeg je?
- Frans Hooghwinckel met g.h. en c.k., verduidelijkte Frans.
- Jawel, maar je voornaam.
- Frans.
- Hoè!
- Frans, f. r. a. n. s., Frans.
- Maar zoo heet je toch niet. Frans is een jongensnaam.
- 't Wordt wel eens beweerd, juffrouw, maar hij wordt door meisjes ook wel gedragen, verzekerde Frans met spottende beleefdheid.
| |
| |
- Zeg, de juffrouw heet Frans, fluisterde een van de kleuters, die het gesprek had afgeluisterd.
En in enkele seconden ging er een gemurmel door de klas, als het gegons van een vlucht bijen.
- De juffrouw heet Frans, juffrouw Frans, juffrouw Frans!
- Straks ga ik schrijfles geven en dan moet je maar goed opletten en je kunt door de klas loopen en helpen kijken of 't goed is. Enfin, je ziet maar hoe ik doe.
- Ja juffrouw.
Maar toen Frans een half uurtje had toegezien, had ze zich voorgenomen, dat, mocht het noodlot ooit willen, dat ze aan een troep kleine kinderen schrijven zou leeren, ze zeker nooit zóó zou doen. De juffrouw snauwde en vitte en keef en sloeg een paar maal met een liniaal op een vingertje, dat niet gewillig genoeg om de griffel boog. Een klein meisje van een jaar of vijf, dat haar aan Anneke deed denken, begon te huilen. Frans schoof bij haar in de bank en droogde de tranen met haar eigen zakdoek. 't Kind was gauw getroost, vooral omdat haar belangstelling getrokken werd door een klein geëmailleerd zwaluwtje, dat Frans op haar blouse droeg. Ze stak er verlegen een klein garnalenvingertje naar uit.
- Juffrouw?
- Ja Beppie?
- Hoe gaat dat open?
Frans boog de blauw glanzende vleugeltjes dicht, zoodat de pootjes vaneen weken en loslieten uit het dunne goed.
- Oh, wat aardig. Zoo mooi, juffrouw.
Frans maakte het speldje weer dicht, door de vleugels los te laten en toen weer open. Beppie keek bewonderend toe en legde vertrouwelijk een dik mollig knuistje op haar hand.
Een harde slag op een der banken deed beiden schuldig opschrikken. Beppie keek angstig eerst naar de juffrouw en toen naar Frans. De juffrouw wenkte.
- Zeg eens, je bent hier om me te helpen, niet om met de kinderen te spelen, 't is hier geen bewaarschool, snauwde ze.
- Zeg u dan maar wat ik doen moet.
- Je kunt wel lijntjes trekken op die leien met een liniaal en een spijker, of nèè, 't gekras hindert me. Ga maar bij de juffrouw van de derde klas vragen of je kunt helpen met de handwerkles.
| |
| |
- Ik kan niet handwerken.
- Wat, kan je niet handwerken? Er wordt op de kweekschool toch handwerkles gegeven, veronderstel ik.
- Jawel, maar dat sluit toch niet in dat ik kan handwerken.
- Maar je moet toch acte handwerken halen, 't volgend jaar.
- Dat zit nog. Ik trek me terug.
- Maar zonder acte handwerken krijg je nooit een betrekking.
Frans haalde de schouders op.
- Ja, als je niet handwerken kunt, heb ik ook niets voor je te doen. De andere kweekelingen gingen altijd helpen in de derde klas.
- O, dan kan ik zeker wel gaan, riep Frans opgelucht.
- Nee, zeker niet, je blijft tot vier uur.
Weer haalde Frans de schouders op, ze haalde een boek, dat ze bij zich had en ging achter in de klas zitten lezen.
Zoodra de bel ging om vier uur, zette ze haar hoed op en rende weg. Ze haalde haar fiets, sprong er op en trapte in één vaart naar het bosch, waar ze op een bank neerviel.
Oh, twee jaar zoo, dat houd ik niet uit, dat houd ik niet uit, snikte ze, met het hoofd in de armen.
Frans huilde niet makkelijk, maar als eenmaal de tranen begonnen te vloeien, wist ze niet van ophouden. Het kon haar niet schelen of iemand haar zag, ze schreide alsof haar het grootst denkbare ongeluk had getroffen.
Eindelijk bedaarde ze een beetje, droogde haar tranen af en trapte langzaam naar huis.
|
|