| |
| |
| |
XV.
- Zeg, wisten jullie er iets van, dat Bevers weggaat? informeerde Mies, terwijl zij met Francis en nog twee andere meisjes op een kouden Novembermorgen tevergeefs haar handen trachtten te warmen aan de ouderwetsche kachel, die net brandde en die meer rook gaf dan vuur.
- Nee, ik had er niets van gehoord en als 't waar is vind ik het vervelend.
Bevers was de taalleeraar; hij werd algemeen bemind, omdat hij het iemand nooit onnoodig moeilijk maakte en soms een oogje dicht wist te doen, als er iets aan het werk haperde.
- Wanneer gaat hij weg?
- Hoe weet jij het eigenlijk?
- Wel ik hoorde dat Dupont er met van Dalen over sprak. Het schijnt dat hij 1 December al weggaat en dat de nieuwe pas 1 Januari komt. Ze hadden het er over wie hem in de verschillende klassen zou vervangen.
- Ik hoop, dat we er met den nieuwen niet op achteruitgaan.
- Zou Bevers een afscheidsfuif geven?
- Ben je mal!
- Waarom eclipseert hij? Herrie gehad?
- Welnee, met wie zou Bevers nou herrie maken? Daar is hij toch immers veel te goedig voor. Nee, ik weet het, hij wordt hoofd van de normaalschool in Deventer, den Bosch, Roermond of Appingedam of zoo'n ander land, waar geen land meer achter is, verzekerde Mies.
- Ik wensch hem het beste, maar als hij geen afscheidsfuif geeft, krijgt hij van mij geen afscheidscadeau, verklaarde Frans.
- Misschien is het wel een loos alarm, veronderstelde een der anderen.
Maar Mies bleek gelijk te hebben. Enkele dagen later werd in de klassen de mededeeling gedaan, dat de heer Bevers ging vertrekken en dat zijn opvolger 1 Januari in functie zou treden.
Gedurende de maand December kregen ze nu van den een, dan van den ander taalles, van eenige lijn of eenheid in de lessen was geen sprake en de heele klas snakte naar de Kerstvacantie, in de zekerheid dat daarna alles weer in het goede spoor zou komen.
| |
| |
Het trof zoo, dat de tweede klassse den eersten dag na de vacantie het eerste uur taal had, zoodat deze klasse het voorrecht zou genieten den nieuwen leeraar den vuurdoop te geven. Klokslag negen trad de directeur de klasse binnen, gevolgd door ‘den nieuwen’.
Het was een lange, slanke jonge man met een prettig bruin verbrand gezicht, een paar geestige donkere oogen en dik, donker haar, waarvan je niet wist of het zwart of bruin was.
Met een paar woorden installeerde de directeur hem, noemde zijn naam, Van Heuvell, en Eet hem toen aan de critiek van vijftien paar oogen over. Vooral Francis zag hem met groote oplettendheid aan. Hij kwam haar bekend voor, zoo bekend, dat ze een paar maal voor zich heen mompelde:
- Wat drommel, ik moet hem eerder gezien hebben.
Een oogenblik was het stil in de klasse. Het was het critieke moment waarop de beide partijen er zich rekenschap van geven of ze als vrienden of als vijanden tegenover elkaar staan en wie de sterkste zal zijn.
- Ik wil dit uur maar besteden om kennis te maken, begon de leeraar. Laten we maar eens een gezellig praatuurtje hebben en de grammatica laten rusten, of iemand moest daar bijzondere voorliefde voor hebben. Die mag zijn vinger opsteken.
Er ging natuurlijk geen enkele vinger omhoog en binnen tien minuten heerschte er al een gezellige vertrouwelijke toon. Het uur ging allergenoegelijkst om en aan het eind schreef de leeraar een stel onderwerpen op het bord, waaruit het wekelijksche opstel moest worden gekozen.
- Wanneer worden de opstellen ingeleverd? informeerde hij.
- Donderdags, mijnheer en de onderwerpen worden ook altijd Donderdags gegeven.
- En het is nu Dinsdag. Ja, dan moeten jullie het ditmaal maar in wat korter tijd doen, dan anders. Me dunkt, dat kan ook wel. Wie maakt er zijn opstel ooit anders dan Woensdagsavonds?
Algemeen zwijgen.
- Dan is er geen bezwaar tegen het ook nu te doen. Ik verwacht dus de opstellen Donderdagmorgen en dan geef ik voor het vervolg een week tijd. Ik zal ze dezen eersten keer ook niet te streng beoordeelen.
| |
| |
De critiek op den nieuwen leeraar was onverdeeld gunstig en niemand stelde zich hevige botsingen voor. Toch bleek alles niet zoo gemakkelijk te gaan als ieder gedacht had. Den eersten keer, nadat de opstellen waren ingeleverd, gaf de leeraar ze enkele dagen later terug met een korte opmerking, terwijl hij geen cijfers gegeven had, omdat ditmaal niet alles volkomen volgens den regel was gegaan.
Den tweeden keer besprak hij enkele opstellen eenigszins uitvoerig, motiveerde het gegeven cijfer, moedigde een paar zwakken op dit gebied aan door een vriendelijke opmerking of door het naar voren brengen van een goede gedachte. Aan Francis gaf hij het dikke blauwe schrift terug zonder iets te zeggen. Zij was altijd gewend een woord van lof te hooren over haar goede opstellen en sloeg met eenige haast het cahier open om naar haar cijfer te zien.
- Oh!
Terwijl onder alle vorige opstellen 9 of 10 stond, was hier met roode inkt een zes onder geschreven met de bijvoeging: slordig, oppervlakkig, banaal, zonder eenige oorspronkelijkheid.
Met een kleur als vuur sloeg ze het cahier dicht en schoof het zoo hard weg, dat het over den grond vloog. Ze was woedend, woedend vooral, omdat ze wist, dat de vernietigende critiek waarheid bevatte.
Vroeger had ze altijd getracht haar opstellen zoo goed mogelijk te maken. Er onder moest altijd staan, hoeveel tijd er aan besteed was en omdat ze vlot en gemakkelijk werkte, varieerde dit bij haar gewoonlijk tusschen 20 en 40 minuten. Steeds kreeg ze dan een middelmatig cijfer en de opmerking, dat ze meer tijd aan haar opstellen moest besteden. Toen had ze eenmaal in een baldadige bui gezet: 65 minuten en ze kreeg een 9. Den volgenden maal probeerde ze het weer en kreeg 9 +. Dat werkte verlammend op haar ijver en in het vervolg roffelde ze haar opstellen af en zette er op goed geluk onder: een uur, of vijf kwartier, al naar het lang was.
En nu, de eerste maal, dat ze een opstel terugkreeg van ‘den nieuwen’ kreeg ze een zes. Geen wonder dat ze boos was, zóó boos, dat het opstellenschrift het ontgelden moest!
De leeraar bukte en raapte het cahier op, alsof het bij toeval gevallen was. Zonder notitie te nemen van Frans of haar veront- | |
| |
waardiging begon hij een bespreking van moderne gedichten. Nu waren producten van de nieuwere letterkunde tot dusverre verboden goed in de litteratuurles geweest en ondanks zichzelf begon Francis te luisteren; de les interesseerde haar. De leeraar lette nog steeds niet op haar, maar begon enkele gedichten voor te lezen uit een bundeltje, dat hij zóó in de hand hield, dat Frans niet anders kon zien dan het gebatikte bandje.
- Tot slot van de les wil ik nog een gedicht voorlezen, dat voor zoover ik weet nog niet gepubliceerd is. Het is van een onzer jongeren, die zeker den goeden weg in de letterkunde zal vinden, indien hij of zij, dat doet er niet toe, met toewijding en ijver dien weg blijft zoeken. Ik lees het niet voor, omdat ik het zoo bijzonder goed vind, maar omdat er mij toch iets in gefrappeerd heeft.
Met zijn welluidende stem begon hij te lezen:
Sanctum.
Hoog heffen 's priesters heil'ge handen
't Misoffer op, in 't Heiligdom
Spiraalt der wierook wolkkolom,
Voor 't hoogaltaar sereen gewijde vlammen branden.
In staat'ge hymnen galmen orgelklanken
En voor 't mystiek Geheim, in gouden gloed gehuld
't Mysterie, dat nu gansch het Godsgebouw vervult,
Buigt eerbiedvol de schaar zich in aanbiddend danken.
Het Heilig Sacrament, door allen aangebeden,
De koorknaap, knielend op de altaartreden,
De wierookgeur, die langzaam wolkt naar boven,
Ik zie het al en sta in zwijgen daar
En wou wel knielen met de vrome schaar
Al kan 'k met haar het Wonder niet gelooven.
Bij de eerste regels van dit gedicht was Francis opgeschrikt, als een vogeltje, dat een vreeswekkend geluid verneemt en ze maakte een niet te weerhouden beweging. Dat was háár vers.
| |
| |
O, ze herinnerde het zich nu, zij had het gemaakt in den tijd, dien ze eigenlijk voor haar opstel bestemd had en toen had ze dat maar lukraak neergeschreven en al haar best gedaan op dat vers. En ze had het zeker in haar opstellenschrift laten liggen.
Naarmate de leeraar verder las voelde ze zich klam en koud worden. Ze wist niet of ze boos wou zijn of niet. Zooals hij het nu voorlas klonk het toch wel goed, precies of een ander het geschreven had. En toch had zij dit werkelijk zelf gemaakt, het was haar eigen werk, dat hij haar voorlas. En dat deed hij, na het vernietigende onderschrift onder haar opstel. Zoo heel slecht dacht hij dan toch niet over haar.
Toen de leeraar ophield met lezen was Frans weer kalm. Er was een prettig en tevreden gevoel in haar achtergebleven, en ze was dankbaar, dat hij haar naam niet had genoemd en geen toespelingen had gemaakt, die haar geheim konden verraden. Ze was een van de jongeren, die den weg wel vinden zou, als ze zocht met ijver en toewijding. O, ze zou werken, ze zou haar best doen, ze zou...
- Wat zit jij daar te suffen, stootte Mies haar aan. Je kijkt of je ook verzen zou willen maken.
- Misschien, lachte Francis en haastte zich het voorbeeld der anderen te volgen en de onderwerpen op te schrijven, die de leeraar opgaf voor het volgende opstel.
- Werkstaking, dicteerde hij, Voorjaarsboden, Verhuizing.
- Hè, wat banaal, bromde Frans al schrijvend. Geeft u nou eens een gezellig onderwerp op. Al zou je willen, dan kan je daar toch niets van maken.
- Oh, al zou je willen, herhaalde hij met eenigen nadruk en toen lachend: nu, om Frans dan eens een extra pleziertje te doen met een opstel waarin ze haar fantasie kan loslaten, geef ik er als vierde onderwerp bij: Electrisch licht.
De heele klas begon te lachen, maar Frans keek hem aan met een blik waarin duidelijk te lezen was, dat ze den handschoen opnam en de uitdaging aanvaardde.
- O ja, en dat wou ik nog zeggen, dat jullie in het vervolg voor mij niet meer behoeft aan te teekenen, hoeveel tijd er aan je opstel besteed is. Dat kan ik bij het lezen wel beoordeelen.
Het uur was om en hij verliet de klas en Frans maakte aan- | |
| |
stalten om haar boeken zoo te arrangeeren, dat ze tijdens het wiskunde-uur, dat nu volgde, kon lezen in Dreams van Olive Schreiner, dat ze met Kerstmis van Clara gekregen had en dat haar bijzonder bekoorde.
Ze begreep toch nooit iets van die lamme vraagstukken en ze had zich voorgenomen zich het hoofd er niet meer mee te breken. En de leeraar van zijn kant was reeds zoo wijs geworden, dat hij haar liever met rust liet, zelfs als ze verkoos te lezen in plaats van op te letten, dan te riskeeren, dat zij de klas in opstand bracht. De enkele staaltjes, die hij van Frans' bijzondere gaven in dit opzicht had bijgewoond, waren niet geschikt geweest om hem naar meer te doen verlangen. Hij was blij, als hij rust had.
Toen Mies en Frans om twaalf uur naar buiten gingen was Van Heuvell beneden in de gang bezig zijn fiets op te pompen. Zooals hij daar voorovergebogen stond, kreeg Frans weer heel sterk den indruk: ik heb hem toch vroeger gezien, vóór hij hier op school kwam, maar waar en hoe? Het bleef haar een onoplosbaar raadsel. Op het oogenblik dat de meisjes langs hem heengingen richtte hij zich plotseling op.
- Denk er om, Frans, dat ik de volgende week een goed opstel van je verwacht, in proza, voegde hij er veelbeteekenend bij.
- Ja, mijnheer, antwoordde Frans gedwee, maar Mies proestte.
- Denkt hij, dat je hem op een helden-dicht over een werkstaking zult tracteeren?
- Wie weet? Welk onderwerp kies jij?
- Oh, daar denk ik de volgende week pas over. En jij?
- Dat electrische licht trekt me bijzonder aan. Maar 'k weet nog niet zeker.
Zaterdagsavonds sloot Frans zich in haar kamertje op. Ze wilde den heelen avond besteden aan haar opstel, want ze zou nu eens toonen, dat ze wel kon, als ze maar wilde. En hij had haar gezegd, dat ze haar fantasie los kon laten over dat onderwerp, goed, dat zou hij dan eens zien ook.
Ze dook weg in den diepen, ouden rieten stoel en sloeg de handen om de knieën. Zoo bleef ze geruimen tijd zitten en staarde in den gloed van het klein open haardje, dat ze in het begin van den winter van moeder gekregen had.
| |
| |
Eindelijk stond ze op, met een uitdrukking in haar oogen, alsof ze met alle macht iets vast wilde houden, ging naar haar schrijftafeltje en begon te schrijven, met potlood op losse blaadjes uit oude cahiers. Ze maakte anders nooit een klad van haar opstellen, alleen maar van de sprookjes en verhaaltjes, die ze voor zichzelf probeerde.
Even dacht ze over den titel, toen zette ze vastberaden, niet ‘electrisch licht’, maar: ‘In de duisternis’ en begon te schrijven, vlot en zonder blijkbare inspanning. Soms hield ze even op, kauwde op haar potlood, keek naar den zolder, maar dan schreef ze weer voort.
Eindelijk zette ze een dikken streep onder wat ze geschreven had en begon geheel halfluid te lezen:
In de duisternis.
Aan de uiterste grens van de groote stad, daar waar nieuwe straten regelrecht zich uitstrekken tot in de duinen en daar doodliepen, stond het gezellige kleine huisje, dat Robert gekocht had, kort na zijn huwelijk met Freda van Hoven. Het zou voor hem, met zijn drukke werkkring in de stad, wel veel gemakkelijker geweest zijn om wat minder ver weg te wonen, maar de dokter had gezegd dat het voor Freda's gezondheid beslist noodzakelijk was, dat ze zooveel mogelijk frissche lucht genoot. Een opeenvolging van heel treurige familieomstandigheden had haar zenuwen sterk geschokt en daarom was rust en buitenlucht absoluut noodzakelijk voor haar. Ze zou, nu ze zoo ver weg woonden, wel tamelijk veel alleen zijn, maar zij verzekerde Robert, dat ze daar niet tegen opzag.
Daarbij jokte ze een heel klein beetje, want als ze lang alleen was begon ze allerlei dwaze muizenissen in het hoofd te halen. Er kwam nog bij, dat ze sinds eenigen tijd sukkelde met een oogaandoening, die haar belette veel te lezen of te handwerken, zoodat ze betrekkelijk weinig afleiding kon zoeken.
Als ze dan 's avonds alleen zat, kon ze zich soms doodelijk ongerust maken, als ze zich verbeeldde, dat het licht niet helder brandde en hoewel de dokter haar telkens opnieuw
| |
| |
geruststelde en een bekwame oogarts haar de verzekering had gegeven, dat het mettertijd alles in orde zou komen, praatte ze zich in, dat ze wel eens op een dag blind zou kunnen worden.
Zoo zat ze ook nu weer te piekeren. Robert was naar een vergadering, die hij noodzakelijk moest bijwonen. Hij was op de fiets gegaan, omdat hij dacht, dat het wel heel laat zou worden, te laat om de laatste tram naar huis te halen.
Eerst had Freda piano gespeeld en toen het haar verveelde was ze gaan lezen. Maar het boek boeide haar niet en na een uurtje dansten de letters voor haar oogen. Ze keek naar de groote schemerlamp, die achter haar stond en vond, dat het licht slecht brandde. Ze legde het boek neer en bleef vaag voor zich uit staren. Het was haar of het voortdurend donkerder werd in de kamer, flauwer en flauwer onderscheidde zij de vertrouwde omtrekken der meubelen, die haar omringden. En plotseling zag ze niets meer, heelemaal niets, was alles ondoordringbare duisternis om haar heen. Een alles verlammende schrik sloeg in haar op. De gedachten raasden door haar hoofd in folterende snelheid, zonder dat het haar gelukte er één vast te houden. Ze steunde het hoofd in de handen en bleef verslagen zitten. Met de grootste zelfbeheersching slaagde ze er in haar schrik te overwinnen en met zichzelf te redeneeren. Kon ze nu zoo maar inééns blind geworden zijn, zonder eenige pijn, zonder eenige voorafgaande waarschuwing? Kon niet werkelijk het licht zijn uitgegaan, omdat de electrische muntmeter niet voldoende voorzien was? 't Is waar, Robert zorgde daarvoor met angstvallige nauwkeurigheid, maar hij had het de laatste dagen zoo druk gehad, dat hij best vergeten kon hebben er naar te zien. Als dat zoo was, dan moest er licht in de straat zijn en licht in de huizen aan den overkant.
Langzaam opende Freda weer de oogen en trachtte te kijken in de richting van het raam. De zware overgordijnen waren dicht getrokken en Heten geen streep licht door. Tastend ging ze door de kamer naar het raam en zag naar buiten, of liever ze zag niet. Er was slechts één ondoordringbare zwarte duisternis. Met een kreet liet ze zich neervallen op den divan bij het raam en verborg het hoofd in de kussens.
| |
| |
Het was dus waar, het was dus toch gekomen, het vreeselijke, het noodlottige. Ze was blind.
In volslagen wanhoop bleef ze liggen, lang of kort, zij wist het niet. Blind was ze en doof voor de geluiden om haar heen. Ze hoorde niet het rinkelen van een fietsbel in de straat, hoorde niet het tuinhekje knarsen en het grint knerpen, hoorde niet de huissleutel in het slot van de voordeur.
Tot eindelijk een vroolijke, hartelijke stem haar wekte uit de halve bewusteloosheid.
‘Maar vrouwtje, zit je hier zoo in donker? Ik heb geraced wat ik kon om gauw thuis te zijn, omdat ik vreesde, dat die plotselinge duisternis je bang zou maken. Er is kortsluiting in de centrale en de heele stad is donker. De vergadering moest geschorst worden.’
Die stem was als een plotselinge zonnestraal in haar duisternis. Freda vloog overeind.
‘Oh, Robert, ik ben zoo geschrokken, ik dacht dat ik blind was, toen alles in eens donker werd,’ snikte ze.
Afgaande op het geluid van haar stem vond hij haar in de donkere kamer en nam haar in zijn armen.
‘Kindje, waarom heb je de kaarsen op den schoorsteen niet aangestoken? vroeg hij. Dat was beter geweest, dan je zoo beangst te maken.’
‘Daaraan heb ik niet gedacht,’ bekende ze. Ik heb op straat gekeken of ik licht zag, maar alles was zwart. O, 't was vreeselijk.’
Robert stak alle kaarsen aan, die hij vinden kon, op kandelaars en blakers en zette er zelfs een paar in de halzen van flesschen.
‘Zie je nu, dat alles in orde is, dat jou oogen best zijn, maar dat alleen het electrische licht ons in den steek heeft gelaten?’ vroeg hij.
Freda knikte.
‘O, ik was zoo wanhopig. Maar Robert, ik wil nooit weer zoo'n angst hebben. Van electrisch licht wil ik niets meer weten, we moeten niet anders branden dan kaarsen en petroleumlampen, zooals vroeger bij grootmoeder.’
Bij het overlezen veranderde Francis nog hier en daar een
| |
| |
woord, voegde leesteekens in en begon toen keurig haar opstel in het net te schrijven, dan kon ze rustig den Donderdag afwachten.
Zelf was ze nogal tevreden over wat ze gemaakt had, maar mijnheer kon best er een dikke streep door halen, omdat ze zich eigenlijk niet aan haar onderwerp gehouden had. Woensdagsavonds dacht ze er nog over of ze toch maar een ander opstel zou maken, maar ze wist niet wat ze moest schrijven over ‘verhuizing’ of ‘voorjaarsboden’, wat niet even goed door ieder ander kind uit de klas geschreven kon worden.
Ze leverde dus haar opstel in, zooals zij het geschreven had. Lam, om nu een heele week te moeten wachten, voordat ze er iets over hoorde, want ze was toch wel heel benieuwd naar wat mijnheer er over te zeggen zou hebben en of hij haar nu een goed cijfer zou geven.
Toen ze den volgenden Donderdag den stapel blauwe schriften op het tafeltje zag Eggen, werd ze een beetje onrustig. Gelukkig, dat het teruggeven van de opstellen altijd als eerste punt op het programma stond. Soms nam de bespreking een heel uur in beslag, soms bleef er nog tijd over voor iets anders.
Met zijn gewone opgewekte groet kwam de leeraar binnen en greep meteen naar de opstellenschriften. Telkens, als hij een schrift in de hand nam schrikte Frans even op. Was het 't hare? Neen, nog niet, gelukkig!
Een paar schriften gaf de leeraar terug zonder veel opmerkingen, andere besprak hij tamelijk uitvoerig. De meisjes hadden op twee na geschreven over ‘Voorjaarsboden’, nogal sentimenteel en banaal vond Frans. Mies had een dwaze bespiegeling gehouden over de vreugden van een verhuizing en van de jongens hadden drie er zich gewaagd aan het electrisch licht, door vergelijkingen te maken tusschen de poovere olieverlichting van vroeger en het schitterende electrische licht, ‘een der wonderen van den modernen tijd’.
Frans' schrift lag onderaan en kwam dus het laatst aan de beurt.
- Hoewel je niet direct op de voordeelen van het electrische licht hebt gewezen, vind ik je opstel heel goed, Frans. Ik heb het met genoegen gelezen en ik zou je willen vragen om het ons voor te lezen.
| |
| |
Hij reikte haar het cahier toe.
- Hè nee, meneer, weerde Frans af.
- Toe wees nou niet flauw, zei Mies. Als 't toch goed is.
- Kom Frans, vooruit, nooit bang of laf voor den vijand, moedigde de leeraar aan. Het is goed, als je vroeg leert, je werk voor te lezen, het zal je later van pas komen.
Frans keek hem aan. Het deed haar goed, dat hij zoo duidelijk deed uitkomen, dat hij haar toekomst niet in een dompig schoollokaal met een troep lastige kinderen zag. Hij knikte haar bemoedigend toe en Frans voelde opeens alle valsche schaamte van zich afvallen en las voor de klas haar opstel.
- Ik vind het veel meer een verhaaltje, dan een opstel, mompelde er een.
- Wat zou dat? vroeg Mies dadelijk, die daarin een verkapte kleineering zag van het geschrevene en niet kon velen, dat een ander het verhaal niet even mooi vond als zij zelf.
- We houden ditmaal geen tijd over voor iets anders, jongelui. Voor de volgende week een vrij opstel.
|
|