| |
XIV.
- Frans, er is een telegram voor je.
- Een telegram? En voor mij? Hoe is dat mogelijk? Waar is moeder?
- Moeder is naar Clara. Zij had kersenpannekoekjes gemaakt en is er wat van aan Anneke gaan brengen.
- Zou ik het open durven maken? Of zou ik maar Kever wachten tot moeder thuis komt? vroeg Frans aarzelend.
| |
| |
- Het is toch aan jou geadresseerd, meende Jo practisch. Ik zou het maar open maken. Van wie zou het zijn?
Frans bekeek het geheimzinnige, verzegelde groene papiertje nog eens van alle kanten, voordat ze besluiten kon het open te maken, ze vond het wel heel gewichtig.
- Toe Frans, maak nou gauw open, drong Annie, die over haar arm hing.
‘Vraag mij voor Augustus te logeeren, dan mag ik. Brief volgt.
Ada.’
- Wat onzinnig! riep Jo. Wat moet dat beteekenen?
- Zou ze van huis weggeloopen zijn? bepeinsde Jettie hardop.
Frans had wel eens iets verteld over de moeilijkheden, die zich thuis telkens voor Ada voordeden en dit leek haar de eenige oplossing.
- Nee, want dan zou ze toch niet telegrafeeren ‘dan mag ik’. Ik begrijp er niets van. We moeten maar wachten tot de brief er is.
Zoodra mevrouw Hooghwinckel thuiskwam liet Frans haar het telegram lezen.
- Mag het, moeder? Wil je haar nog eens inviteeren?
- Laten we eerst dien brief eens even afwachten kindje, raadde haar moeder. We kunnen niets beslissen voordat we eigenlijk weten, wat er gaande is.
Gelukkig kwam de bewuste brief nog denzelfden avond met de post van negen uur. Met een kreet van blijdschap haalde Jo hem uit de bus.
Frans las hem in de huiskamer voor.
Arnhem, 19 Juli.
Lieve beste Frans!
Je zult me wel een draak gevonden hebben, dat ik je zoo lang niet geschreven heb, maar dat moet je me niet kwalijk nemen, want ik ben weken lang in een ellendige stemming geweest. Je moet weten, dat moeder me in de Paaschvacantie weer niet naar jou wilde laten gaan en daarover ben ik heel lang in de put geweest. Later waren er allerlei andere narig- | |
| |
heden, thuis en op school en ik kon niet besluiten je te schrijven. Je zult natuurlijk wel heel vreemd hebben opgezien van mijn telegram. Ik weet wel, dat er geen touw aan vast te knoopen was en later bedacht ik, dat ik het wel had kunnen laten en je alleen maar alles in een brief uitleggen, zooals ik nu doe, want ik begrijp best, dat je mij op dat telegram alleen toch niet zou mogen vragen. Maar ik had zoo'n vreeselijke behoefte om iets te doen, begrijp je.
Je zult wel ongeduldig worden door deze lange inleiding, maar nu kom ik waar ik wezen wil. Je moet weten dat Kate al een tijdje niet erg in orde was, moe, lusteloos, slecht gehumeurd en dikwijls een beetje koortsig. Moeder dacht dat ze te hard groeide en was van plan haar dezen winter naar een kostschool in Zwitserland te sturen. En stel je nu voor, nu stonden we verleden week in den tuin bessen van de boompjes te eten. Ze waren erg zuur en ik zei er iets over en Kate begon te lachen en verslikte zich. Ze begon te hoesten, te hoesten, je hebt er geen idee van, ze kon maar niet ophouden. Ik klopte haar op haar rug, maar daar werd het niet beter van en ik dacht, dat er een pitje in haar keel was geschoten en haar kriebelde. Eindelijk bedaarde het wat en we dachten dat het over was, maar toen begon ze opeens weer opnieuw en toen kwam er rood op haar zakdoek. Eerst meenden we, dat het sap van de bessen was, maar o, Frans, het was bloed! 't Was zoo verschrikkelijk akelig en Kate werd er naar van en viel flauw. Toen ben ik naar binnen gehold om Sofie te roepen, je weet wel, het tweede meisje, en samen hebben we haar naar binnen gedragen en op den divan gelegd, want moeder was uit. Sofie heeft haar met eau de cologne bijgebracht en ik heb als een dolle getelefoneerd, om den dokter en om vader, en een verpleegster, om moeder, die ik net miste toen ik had uitgevonden bij welke kennissen ze was. O Frans, ik had zoo'n razenden angst, dat Kate in dien tijd dood zou gaan. En ik dacht aan alle kibbelpartijen die we gehad hadden en hoe het toch ook wel dikwijls mijn schuld was. Ik kon niet in de kamer blijven, ik liep maar heen en weer. Gelukkig kwam de dokter gauw en vader ook. Moeder kwam tegelijk met de verpleegster en ze schrok vreeselijk, toen ze die op de stoep zag.
De dokter stelde ons gerust. Kate werd naar bed gebracht
| |
| |
en ze moest dood stil liggen en ijs eten, geen lekker ijs, maar gewoon, glazen-ijs zal ik maar zeggen.
Nu, den volgenden dag is hij er weer geweest en Kate moest dadelijk naar Zwitserland, heeft hij gezegd, zoo gauw ze mag reizen. De heele week heeft ze op bed gelegen maar den 29sten zullen vader en moeder haar wegbrengen, niet naar een kostschool, maar naar een sanatorium. Vindt je dat niet vreeselijk naar, Frans? Als ik denk, dat Kate en ik verleden jaar wel gecollecteerd hebben voor zoo'n sanatorium - niet in Zwitserland, maar hier - en dat Kate daar nu heen moet.
En nu Frans, moet je aan je moeder vragen of zij mij wil uitnoodigen om bij jullie te komen, terwijl vader en moeder weg zijn. Moeder is zoo van streek door die plotselinge ziekte van Kate, dat ze nergens aan denken kan en alles goed vindt en toen ik het vader vroeg, zei hij, dat dit de beste oplossing zou zijn. Maar het wordt dan een lange logeerpartij, want ze blijven zeker een maand weg. Zou tante me zoo lang willen hebben? Toen ik er vader over sprak zei hij, dat ik er dan bij moest zetten, dat... maar dat is me te ingewikkeld en ik zal het maar vertalen door: zonder bezwaar voor de schatkist. Nu lieve Frans, eindig ik. Ik hoop dat tante mij hebben wil. Schrijf me gauw, daarna laat ik je weten wanneer ik kom. Veel groeten voor jullie allen.
Je Ada.
Nadat Frans den brief had voorgelezen, las haar moeder dien nog eens in stilte na.
- Je moet maar dadelijk schrijven, Frans, dat ze komen kan als ze wil, dan kan de brief vanavond nog gepost worden.
- Die arme Kate, zei Jo zacht.
- Ja, het is heel erg, stemde haar moeder toe en voor oom en tante is het een groote beproeving. Maar de Zwitsersche lucht is zoo gezond, die zal haar stellig goed doen. Alleen, zooiets kan lang duren.
Frans was al naar haar kamertje gegaan om te schrijven. Het werd geen lange brief, een paar hartelijke regeltjes, aan Ada, om te zeggen, dat ze welkom was. Den volgenden dag schreef moeder een langen brief aan haar zwager en schoonzuster om haar deelneming te betuigen met de ziekte van hun jongste doch- | |
| |
tertje en om Ada nog eens in den vorm uit te noodigen.
Enkele dagen later kwam er een briefkaart van Ada, die meldde, dat ze den zeven en twintigsten hoopte te komen met den trein die om half vijf arriveerde.
Frans ging naar den trein om Ada te halen. Ze zag er moe en bleek uit en was blijkbaar zeer onder den indruk van de ziekte van haar zusje.
- Hoe gaat het met Kate? vroeg Frans, zoodra de bagage bezorgd en de fiets in ontvangst genomen was en ze langs den Hertenkamp reden om zoo in de Javastraat te komen, vanwaar ze de Laan van Meerdervoort konden volgen.
- Iets beter, maar ze moet heel rustig gehouden worden. Overmorgen gaan ze weg, maar moeder heeft me vooruit gestuurd, opdat alles thuis zoo rustig mogelijk zou zijn.
Gedurende den verderen rit zeiden de meisjes weinig, beiden waren ze met haar gedachten bij het zieke meisje. Hoewel Frans Kate niet had kunnen uitstaan, voelde ze nu diep medelijden met haar en vergat alle onaangenaamheden.
De hernieuwde kennismaking met haar tante en de tweelingen, die ze in geen jaren en de kennismaking met Jettie en Wim, die ze nooit gezien had, fleurde Ada aanmerkelijk op, zoodat ze al gauw in een opgewekt stemming kwam. Moeder tracteerde op Haagsche beschuitjes bij de thee en de eerste avond verliep allergenoegelijkst.
Er was een slaapgelegenheid voor Ada gemaakt op de kamer der drie oudsten, maar ze moesten plechtig beloven, dat ze elkaar niet lang uit den slaap zouden houden, anders waren ze overdag niet goed uitgeslapen.
De meisjes beloofden het natuurlijk, maar met allen goeden wil konden Frans en Ada toch den slaap niet vatten en toen de tweelingen al lang diep in rust waren, lagen ze nog samen te fluisteren.
Vreemd genoeg sprak Ada de eerste dagen in het geheel niet over het groote plan, dat haar het vorige jaar geheel scheen te vervullen. Ze fietste met Frans, speelde met kleine Wim, studeerde ijverig piano, las, hielp tante soms met veel goeden wil en een even groote mate van onhandigheid bij huiselijke werkjes en deed juist, alsof ze Frans nooit haar groote geheim had toevertrouwd.
| |
| |
Maar ze informeerde nauwkeurig naar de tijden, waarop de post kwam en vloog naar de bus, als ze toevallig den besteller zag bellen.
Een dag of tien na haar aankomst liet ze Frans met een geheimzinnig en triomfantelijk gezicht een bleek-lila couvert zien, waarop met stevige, duidelijke hand haar adres was geschreven.
- Van wie is dat? informeerde Frans verstrooid.
Ze was verdiept in de studie van een bundel gedichten en ze vond het heel moeilijk ze goed te lezen en de juiste intonatie te pakken te krijgen. En moeder zei altijd, dat daaruit moest blijken, dat je begreep wat je las.
Ada trok haar het boek uit de handen.
- Luister nu eerst naar me en dan zal ik wel wat voor je lezen of opzeggen, als je dat prettig vindt, zei ze ongeduldig. Hier, je mag kijken van wie die brief komt.
Ze duwde haar de onderteekening onder den neus. Het was de naam van een zeer bekende actrice.
Frans keek haar vragend aan.
- Hoe ik aan dien brief kom? Wel, ik heb haar geschreven en haar verteld dat ik zoo erg graag aan het tooneel wou, maar dat ik niet wist hoe ik dat moest aanleggen en of zij me eens wou ontvangen. En nu schrijft ze, dat ik aanstaanden Dinsdagmiddag om drie uur maar eens met haar moet komen praten. Is dat niet heerlijk? O, ik denk dat ik een lijstje zal opmaken van alles wat ik vragen wil, anders ben ik zeker, dat ik de helft vergeet. En jij moet met me meegaan Frans en ergens in de buurt op me wachten, zoodat ik je dadelijk alles vertellen kan. O, ik ben zoo blij en ik zal alles voorlezen en opzeggen, wat je maar wilt. Ik hoop, dat zij me ook zal vragen iets te doen, dan weet ik tenminste, dat ze 't ernstig opvat. Waar was je aan bezig? O, gedichten. Zeg maar wat je er uit hebben wilt. Die bundel ken ik bijna heelemaal uit mijn hoofd. Nou, wat zal ik nemen?
- De Sterren, vroeg Francis, die een periode van dweepen met Helene Swarth doormaakte.
- Goed.
Ada stond midden in het kleine kamertje, dat Frans' heiligdom geworden was. Frans zat in een hoek van den divan en keek naar het zuiver ovale gezichtje met de stralende blauwe oogen, door
| |
| |
het kort-lokkige haar als in een gouden lijst gevat. De handen had Ada voor zich gevouwen en het hoofdje hief zij op, als zag ze door de zoldering van het kamertje heen het hemelgewelf vol sprankelende fonkelende sterren. Zacht begon ze, met haar donkere stem, innig, maar zonder eenige valsche sentimentaliteit:
O, de heilige onsterfelijke sterren, hoog boven mijn sterfelijk hoofd,
Waar 't geloof met zijn kindervertrouwen mij een hemel eens had beloofd,
Als deze oogen zich sluiten voor eeuwig en dit lijf wordt ten grave gebracht,
O de stille onbegrijpelijke sterren! o 't mysteriënheir van den nacht!
Lief, de dag is zoo druk en zoo nuchter, zoo voor 't kleine en voor 't stoffelijke alleen,
En de menschen verlooch'nen hun ziel en naar 't eeuwige leven vraagt geen.
Kom met mij waar de heilige nacht met haar oogen van sterren wenkt,
Waar een adem van liefde ons omzweeft en de Hoop met haar beker ons drenkt.
Lief, eens zullen wij sterven, wij beiden, wij samen of ieder alleen,
En het graf is zoo diep en de hemel zoo hoog en of God leeft weet geen.
En 'k heb niets dan de stem van mijn hart, die mij 't eeuwige leven belooft,
En de heilige onsterflijke sterren, hoog boven mijn sterfelijk hoofd.
En Frans begreep, als door een tooverslag, waarom dit gedicht mooi was.
Toen haar nichtje zweeg, bleef ze even met gesloten oogen zitten.
- Hoe is 't mogelijk, dat ik nooit heb gehoord, dat je zoo'n merkwaardige stem hebt, zei Frans eindelijk. Nu heb ik je toch zoo veel hooren praten en 't is me nooit opgevallen.
| |
| |
- Lieve kind, lachte Ada, er zijn menschen die me van de bijna zeventien jaar, die ik op de wereld ben, ongeveer vijftien jaar hebben hoor en praten en die nog niet weten, dat ik ook nog iets anders kan. Alleen, tooneelspelen en verzen zeggen zijn twee verschillende zaken. Enfin, we zullen zien.
De dagen verliepen veel te langzaam naar den zin der beide meisjes, maar eindelijk was het dan toch Dinsdag en tegen twee uur stapten ze samen de deur uit, want Ada was veel te ongeduldig om nog een minuut te kunnen wachten.
- Maar als we met de tram gaan, hebben we nauwelijks een half uur noodig, protesteerde Frans.
- Dan loopen we en gaan we niet met de tram, decreteerde Ada, maar ik wil nu op weg. Heb je een boek? Neem iets mee om te lezen, als je soms lang moet wachten.
Toen ze de straat gevonden hadden, was het nog steeds geen drie uur, maar Ada besteedde den tijd, die nog restte met het zoeken van een gelegenheid, waar haar nichtje gevoegelijk zou kunnen wachten. Ze vond op de hoek van de straat een banketbakkerswinkel met een miniem salonnetje, waar drie rieten tafeltjes en een dozijn wankele serrestoeltjes stonden. Daar installeerde ze Frans en machtigde haar tijdens het wachten zooveel taartjes te eten als ze lust zou hebben.
- Had dat maar vooruit gezegd, dan had ik een boterham minder gegeten, bromde Frans, maar Ada was de deur al uit en hoorde deze verzuchting niet.
Ze bleef lang weg en Frans, die intusschen vier taartjes had verorberd en nu juist in haar boek verdiept begon te raken, hoorde plotseling met eenigen schrik de klok vier slaan. Ze keek nu telkens ongeduldig door het raam en eindelijk zag ze Ada aankomen. Het was al kwart over vier.
Ademloos stoof Ada naar binnen en viel op een stoeltje tegenover Frans neer.
- Ben ik lang weg geweest? Zullen we maar dadelijk weggaan? Op straat kan ik je alles beter vertellen dan hier.
Ze betaalde vlug en een minuut later stonden ze buiten.
- Wel, en hoe was het nu? informeerde Frans.
- Vreeselijk prettig. Er was thee en sandwiches en beschuitjes met flikken en onder de thee heb ik haar alles verteld, wat ik wou en waarom ik dacht talent te hebben en hoe het
| |
| |
thuis was en alles. En, o, Frans, ze was zoo'n schat. Ze lag maar achterover in haar stoel geduldig te luisteren en een pracht van een geborduurde zijden kimono had ze aan en met goud geborduurde muiltjes en zulke snoezige voetjes en....
- Maar wat zei ze? vroeg Frans, wie het gewenscht leek voet bij stuk te houden.
- Wel, ze liet me een eind uit een tooneelstuk voorlezen en een paar verzen zeggen en toen zei ze, dat ik zeker talent had en toen ben ik haar om den hals gevlogen en heb haar een zoen gegeven.
- Maar wat voor raad heb je gekregen?
- Wel, even later zaten we weer rustig tegenover elkaar en toen zei ze, dat ze me wilde raden naar haar beste weten en dat ik moest begrijpen, dat zij het goed met me meende. Ze zei ook, dat ze begreep hoe ontzaglijk veel moeite ik thuis zou hebben, als ik eenmaal zei, dat ik aan het tooneel wilde en daarom moest ik eerst nog maar rustig voortwerken, de school afloopen en intusschen veel lezen, tooneelstukken en zoo en niet oppervlakkig lezen, maar probeeren me er heelemaal in te leven, zie je. En dan veel hardop lezen voor mezelf en niet gauw tevreden zijn en als ik soms eens mee deed aan dilettantenopvoeringen me niet over het paard laten tillen, omdat van dilettanten altijd alles heel gauw mooi gevonden wordt, ook al is 't niets waard. En ze raadde mij niet te zeuren thuis over aan het tooneel willen en dan alleen maar scènes te maken en niets te doen, maar, als ik werkelijk heel ernstig wilde, me stil voor te bereiden, totdat ik voelde, dat 't nu moest en dan ook in eens door te zetten.
- Het is zeker een heel verstandige raad, merkte Frans op en bedacht in stilte, dat moeder dien ook gegeven kon hebben. Alleen, moeder zou misschien niet zoo precies hebben kunnen beoordeelen of Ada talent had. En omdat deze zelf niet bij ondervinding weten kon, wat een heerlijke steun moeder was bij alle moeilijkheden en hoe vast je op haar rekenen kon, zou ze toch ook nooit zóó op moeders raad vertrouwd hebben als Frans wist altijd te kunnen doen.
|
|