't Lokaal was leeg en verlaten. Het rook er warm en stoffig. Lusteloos liet Frans zich in een bank vallen en wachtte.
Na enkele minuten kwam de leer aar binnen. Hij wenkte haar om in de eerste bank te komen zitten.
- Nee, laat die rommel maar liggen, zei hij, toen Frans naar haar teekenboek greep. Ik wou alleen maar eens met je praten.
Nu was er niets waaraan Frans zoo innig het land had als aan wat ze ‘een preek’ noemde. Een standje aanvaardde zij met het beste humeur, als ze wist het verdiend te hebben. Maar een preek, daar kon ze niet tegen. Ze zette dus haar meest norsche gezicht en zweeg.
- Hoe kwam je vanmiddag zoo uit je evenwicht? vroeg de leeraar vriendelijk.
Frans haalde de schouders op en bleef zwijgen.
- Je moet niet denken, dat ik boos was over je uitval, ging hij onverstoorbaar voort. Ik meende te begrijpen, dat er iets was, dat je hinderde en ik dacht, dat ik je misschien zou kunnen helpen. Ik stel eenig belang in je, Francis, omdat ik vermoed, dat er meer in je steekt, dan hier op school tot uiting kan komen.
Met een ruk wendde Frans zich om en keek hem met schitterende oogen aan.
- Zoudt u me werkelijk willen helpen? vroeg ze en ze voelde haar hart in de keel kloppen.
Hier was misschien de hulp voor Jettie, die deze zoo dringend behoefde.
- Als je me maar vertrouwen wilt, kindlief, en me zeggen, hoe ik iets voor je zou kunnen doen.
- 't Is eigenlijk niet voor mij, maar voor mijn zusje, bekende Francis haperend.
Het kostte haar zoo ontzettend veel haar vertrouwen te schenken aan een vreemde.
- Vertel me het geval dan eens, drong de leeraar.
En toen in eens vlogen de woorden holderdebolder uit haar mond en vertelde ze alles. Haar eigen verlangen en den bijzonderen aanleg van haar zusje, waar nooit iets van worden zou, omdat ze niet voortgeholpen kan worden; den tegenstand van haar voogd, alles vertelde ze.
- En teekent ze werkelijk zoo heel goed?
- 't Is werkelijk buitengewoon mijnheer. Echt, dat zeg ik