| |
IX.
Hoewel Francis slechts aarzelend aan oom en tante Scheffer geschreven had, dat zij de uitnoodiging om te komen logeeren graag aannam, vond ze het, toen eenmaal was beslist, dat ze gaan zou, toch wel een prettige verandering.
Oom en tante bewoonden een mooi groot huis op den Eusebiussingel en Francis wist, dat ze daar door veel meer weelde omringd zou zijn dan ze gewend was. Maar ze zag wel een beetje op tegen de kennismaking met de nichtjes. Zij had ze zeker in zes jaren niet gezien en ze zouden als vreemden tegenover elkaar staan. Francis vreesde, dat het onuitstaanbare nuffen zouden zijn en Jo versterkte haar in die sombere opvatting.
| |
| |
- Je zult zien, dat ze over niets anders kunnen praten dan over kleeren en dat ze precies van je zullen willen weten hoe de nieuwste modes in Den Haag zijn. En daarvan ben jij nogal erg op de hoogte, Frans.
Annie meende, dat het wel kon meevallen.
- Ik vond dat portret van Ada, dat oom verleden jaar aan moeder stuurde nogal leuk, vond ze. Ze zag er niets nuffig uit, zooals ze daar naast haar fiets stond. Ik denk dat je juist met Ada heel goed zult kunnen opschieten. En ze hebben een hond ook.
Dit laatste was voor Annie een doorslaand argument, want ze hield dol van dieren.
Toch voelde Frans zich wel een beetje beklemd, toen ze op den gewichtigen morgen in haar schoone grijslinnen jurk in den trein stapte. Net het gevoel als toen ze examen moest doen, bekende ze zich zelf. Maar ze vond zooveel afleiding bij het naar buiten kijken van uit haar hoekplaatsje, dat ze er heelemaal niet over dacht wat ze zeggen zou, als ze straks in Arnhem bij oom en tante kwam. Ze maakte zich zelfs niet eens meer ongerust over de vraag of er iemand zou zijn om haar van het station te halen. Maar tegen dat zij Oosterbeek passeerde voelde ze zich toch weer minder op haar gemak. Toen de trein het station binnen pufte, haalde Frans haar rieten reismand uit het bagagenet en maakte zich gereed het noodlot te trotseeren. Op het perron zag ze niemand, die ze maar eenigszins er van verdenken kon op haar te wachten. Maar bij de uitgang stond een meisje in een helgroene jurk met een snoer witte ivoren kralen om den hals, van wie ze overtuigd was, dat het Ada moest zijn. Ze leek sprekend op het portret, dat thuis op den schoorsteen stond. Toch aarzelde ze even, maar het meisje wuifde haar vroolijk toe en kwam haar vlug tegemoet.
- Dag Frans. Ik herkende je aan je lange vlecht. Die stelt vader me dagelijks tot voorbeeld, zoo begroette ze haar nichtje, terwijl ze uitdagend haar eigen blonde manen schudde, die in korte lokken om haar hoofd zwierden.
Francis drukte het stevige bruin verbrande handje, dat haar werd toegestoken en voelde, dat Annie gelijk zou krijgen en dat ze best met Ada zou kunnen opschieten.
- Is dat je bagage? Wacht, die zal ik aan een witkiel geven, bedisselde Ada, terwijl ze Frans het mandje uit de hand nam. Moeders Oudste.
| |
| |
En je fiets? Komt die met den volgenden trein? Je hebt hem toch wel bij je?
- Ik heb geen fiets, bekende Francis met een kleur.
- Oh, nou daar vinden we wel wat op, als je tenminste kunt fietsen. Anders moeten we maar veel wandelen.
- Ja, ik kan fietsen, een vriendin in Den Haag heeft het me geleerd.
- Dan is er wel een fiets voor je te vinden ook, troostte Ada. We kunnen dan gezellige tochtjes maken.
Ze waren intusschen den weg naar den Eusebiussingel opgewandeld. Ada keek haar nichtje eens van terzijde aan. Ze beviel haar en ze stak spontaan haar arm door dien van Frans.
- Hoe oud ben jij, Frans?
- Veertien.
- O, dat is even oud als Kate. Ik ben bijna zestien, maar jij bent langer dan ik, al ben je jonger.
- Ja ik ben de eenige thuis, die zoo in de hoogte schiet, lachte Frans. 't Maakt moeder soms wanhopig, want ze zegt, dat ze het niet kan bijhouden met het uitleggen van mijn jurken.
- Je bent een hoofd grooter dan Kate, dat is een echt onderkruipsel. Maar je moet het nooit zeggen, want dat kan ze niet velen. Daar ginds is ons huis, met die groene blinden. Moeder en Kate staan voor het raam, kan je ze zien? Hier zijn we er. Wacht, ik heb den sleutel, ziezoo, ga binnen.
Frans gaf aan deze uitnoodiging gehoor, ze werd verwelkomd met het luid geblaf van een grooten grijzen herdershond, die op haar toevloog, terwijl tante tevergeefs trachtte zich verstaanbaar te maken.
- O, wat een lieverd! riep Frans in het geheel niet verschrikt door den grooten muil met de blinkende witte tanden.
Ze sloeg bei haar armen om het groote beest heen.
- Je bent braaf, hoor. Ruik jij maar eens aan me, dan zal je wel merken, dat ik veel van je houd. Zoo, brave, vleide ze en terwijl de hond nu kwispelstaartend en tevredengesteld om haar heen sprong, vond ze gelegenheid haar tante te begroeten en Kate, die haar stomverbaasd aanstaarde, omdat ze geen vrees voor den hond had getoond.
Tante begroette haar vriendelijk, maar met een tikje hoog- | |
| |
hartige terughoudendheid en Kate nam haar op met bijna brutale nieuwsgierigheid, wat Frans met haar fijne voelhoorntjes kwetste. Ze vond geen vriendelijk woord voor deze beiden, zooals daar straks voor haar oudste nichtje.
Wat strak en stil stond ze voor zich uit te kijken, tot Ada haar aan den arm trok.
- Frans, ik zal je de logeerkamer wijzen, je wilt je misschien wat opfrisschen. Moeder, wanneer eten we?
- Over een half uur. Wil je misschien eerst een kopje thee Francis? Dan zal ik het je boven laten brengen.
Eigenlijk had Frans tegenover deze vormelijke vriendelijkheid graag een afwijzende houding aangenomen, maar ze had zoo'n ontzettenden dorst en voelde zich zoo moe en down, dat ze eerlijk antwoordde:
- Dolgraag tante.
Ada trok haar mee de trap op en bracht haar naar de logeerkamer op de tweede verdieping, een groot ruim vertrek met twee openslaande ramen, die op den tuin uitzagen. De meubelen die er stonden waren een allegaartje van afgedankte stukken uit alle andere kamers van het huis, maar Francis vond, dat dit de kamer juist gezellig maakte en niet zoo imponeerend deftig, als de salon met het Queen Anne ameublement en de kaarskronen en candelabres, waar tante haar ontvangen had. Hier zou het best veertien dagen uit te houden zijn, dacht ze.
Intusschen had Ada haar reismand op een bankje gezet en op de waschtafel nagezien of alles in orde was.
- Heb je liever, dat ik wegga of mag ik hier blijven? vroeg ze met een fijngevoeligheid, waarvoor Francis dankbaar was.
Als Ada zonder complimenten in de kamer was gebleven, zou ze haar natuurlijk mijlen ver gewenscht hebben, maar nu zei ze hartelijk:
- Nee, ik vind het gezellig, als je blijft, dan kunnen we straks samen naar beneden gaan. Eerlijk gezegd ben ik 'n beetje verlegen voor tante.
- Oh, moeder heeft je natuurlijk geïmponeerd met haar deftige vriendelijkheid, zei Ada luchtig. Dat doet ze iedereen, maar je moet je daar niet te veel aan storen, ze is heusch erg lief en je kunt zoowat alles van haar gedaan krijgen.
Frans vond dit een eigenaardige manier om over je moeder
| |
| |
te spreken, maar ze zei niets. Ze begon zich te wasschen en haar vlecht in orde te brengen en Ada zat met gekruiste beenen op den ouden divan in den hoek en keek toe.
- Ben je erg verreisd of wil je na het eten nog wat wandelen? vroeg ze plotseling.
- Nee, ik ben niet moe.
- Dan gaan we straks samen uit. Ik wil...
Er werd geklopt en ze brak even af om een blaadje met twee kopjes en een schaaltje biscuits van het dienstmeisje in ontvangst te nemen, dat ze voorzichtig op de ronde tafel schoof.
ik wil eens gezellig met je praten, ging ze toen verder. Ik heb zoo'n idee, dat we, als wij elkaar beter leeren kennen, goede vrienden kunnen worden en.... bondgenooten.
Francis keek verwonderd en wilde een uitlegging vragen, toen er een bel begon te luiden.
Ada sprong op.
- Dat is de bel voor het eten. Kom mee, vader is altijd woest, als je hem laat wachten.
Het diner was even imponeerend als de ontvangst, dacht Francis, terwijl ze plaats nam tusschen haar beide nichtjes. Soep, een schoteltje, kalfsoesters met doperwtjes, sla, pudding en vruchten als dessert. Echt wat ze thuis een ‘feesteten’ noemden. Maar het ging niet zoo vroolijk toe als thuis. Oom at veel en scheen daarbij al zijn aandacht noodig te hebben, tenminste als Ada hem iets vroeg, bromde hij maar zoowat voor zich heen. Tante voerde een gesprek met Kate over stalen van zomerjaponnen en Ada hield zich eigenlijk alleen met het logeetje bezig.
Na het eten zei oom op denzelfden beschermenden toon, dien hij bij een bezoek aan Den Haag aansloeg:
- Nu, lieve kind, je moet je hier deze veertien dagen maar zooveel mogelijk amuseeren. Het doet me genoegen je een korten tijd in ons huis te kunnen ontvangen. Geniet er zooveel mogelijk van. Tante en ik zullen niet veel gelegenheid hebben om ons met je bezig te houden, je moet maar doen, waar je lust in hebt en de meisjes zullen misschien van tijd tot tijd wel eens een oogenblikje voor je kunnen opofferen.
Het was bij deze toespraak of er een emmer koud water over Francis werd uitgegoten.
| |
| |
Ja, oom, zei ze kleintjes, ziende dat er eenig antwoord op deze toespraak werd verwacht.
Maar Ada kwam haar onverwachts te hulp met een heftigheid, die haar weer in eens warm maakte en deed gloeien en tintelen tot de toppen van haar vingers.
- Nee maar vader, hoe kunt u dat nou zoo voorstellen? Natuurlijk heb ik tijd om me met Frans te bemoeien. Het is het prettigste wat ik de heele vacantie gehad heb.
- Vondt je het dan niet aangenaam in Ostende, Ada? vroeg haar moeder.
Ada trok een gezicht.
- Kan me gestolen worden.
Meteen draaide ze zich om.
- Nou ja, laten we er nou niet langer over zeuren. Als ik 't goed begrepen heb vader, zou Frans hier zooveel mogelijk aan haar lot overgelaten worden. Ik neem graag op me met haar uit te gaan, haar rond te leiden, enz. enz. enz., als ik maar een beetje geld krijg.
Onder het spreken werd haar toon vriendelijker en ze eindigde met de armen om haar vaders hals te slaan.
- Toe, wees nou eens lief en laat me nog een paar prettige vacantieweken hebben.
- Kom dan morgen maar even op mijn kantoor, zei haar vader, de zachte meisjesarmen losmakend. Ik ga nu een Engelschen brief schrijven.
Hij ging de kamer uit met een nauwelijks onderdrukten geeuw.
- Wat ga je doen, Kate? informeerde Ada.
- Stalen uitzoeken met ma. Wil je meekijken?
- Dank je feestelijk. Moeder, ik ga met Frans een kopje thee drinken in Sonsbeek.
- Goed kind, als je maar om half negen thuis bent. Je weet, ik houd er eigenlijk niet van, dat je na het eten nog alleen uitgaat....
- Ja, ja, 'k weet het, riep Ada ongeduldig, maar we zijn toch vóór donker thuis. Kom nou mee, Frans.
- Hè, dat eeuwige gezeur, bromde Ada nog, toen ze de huisdeur achter zich dichttrok. Altijd die angstige belangstelling voor kleinigheden, terwijl er nooit gevraagd wordt zelfs, naar wat je werkelijk zoekt.
| |
| |
Frans wist niet goed, wat ze zeggen moest op deze uitbarsting. Het geheele tooneel had haar verrast. Thuis was er ook wel eens strubbeling, maar de toon van hun kibbelarijtjes was altijd anders en tegen haar moeder zou ze nooit zóó spreken.
Zwijgend liepen de twee meisjes samen voort. Toen zei Ada plotseling:
- We zullen de tram nemen naar Sonsbeek. Daar is het rustig om dezen tijd en we kunnen er prettig wat rondwandelen. O, Frans, ik verlang zoo om eens met iemand te praten.
In het park zocht Ada een bank op een eenzaam plekje en trok Francis naast zich.
- Frans, waarom heb je toegegeven? vroeg ze zonder eenige inleiding.
- Wat toegegeven?
- Wel, van die kweekschool. Je hadt moeten door zetten, kind, het zou veel gekost hebben, maar op den duur zou je aan het langste eind hebben getrokken. Waarom heb je den strijd niet aanvaard?
- Om moeder, antwoordde Francis zacht.
- O, zei Ada stil.
- Weet je, begon ze na een oogenblik opnieuw, ik heb er nog nooit met iemand over gesproken, omdat ik eigenlijk niemand in vertrouwen durfde nemen, maar ik weet zeker, dat ik het jou zeggen kan. Maar je moet me beloven, het aan niemand te vertellen.
- Natuurlijk niet, als je dat vraagt.
Weer zweeg Ada even en toen barstte de bekentenis los:
- Ik wil aan het tooneel.
Frans, die zich op heel iets anders had voorbereid, schrikte van dit gansch onverwachte en vroeg verbluft:
- Wat zeg je?
- Ik wil aan het tooneel, herhaalde Ada, op rustiger en meer vasten toon. En ik heb nooit geweten hoe ik dat zou moeten aanpakken. Ik weet natuurlijk wel, dat ik vreeselijk zal moeten vechten, dat begrijp je ook wel, daarvoor ken je vader genoeg. Maar ik zou willen weten of het de moeite waard zou zijn, ik bedoel of ik het zou kunnen bereiken. En zie je, toen ik hoorde, dat jij zoudt komen logeeren, toen heb ik nachten en nachten wakker gelegen om plannen te maken, want ik voelde, dat jij
| |
| |
me zoudt kunnen helpen, als je wilde en ik begreep, dat je zoudt willen, omdat ik thuis genoeg over je gehoord had, om je al een beetje te kennen, voordat ik je gezien had. Trouwens, ik herinnerde me vaag je gezicht als klein kind, een jaar of zes geleden, zoo'n koppig, resoluut en eigenlijk weinig vriendelijk bruin snoetje. Je bent nu zoo heel veel veranderd, Frans.
- Dank je voor het compliment. Ik schijn indertijd indruk op je gemaakt te hebben, lachte Frans. Maar zeg nu eens, hoe dacht je, dat ik je zou kunnen helpen? Ik weet niet....
- Kijk eens, ik had zóó gedacht. Ik zou zoo dolgraag eens met iemand spreken, die verstand had van tooneel en zoo, een actrice, die ondervinding had. Hè, als ik eens met Elsa Mauhs spreken kon, ik dweep met haar en jij?
- Ik weet niet, bekende Francis, ik ben nog nooit in een schouwburg geweest.
- Oh, nu, wij gaan er heen zoo dikwijls er een goed gezelschap komt, en dat is nogal eens. Flet liefste ga ik als Elsa Mauhs speelt. Maar nou zal ik je verder zeggen. Er is hier natuurlijk nooit gelegenheid om met iemand van het tooneel in aanraking te komen. Er zijn wel families, waar acteurs of actrices logeeren, als ze hier spelen, maar daar gaan vader en moeder niet mee om. Die behooren niet tot hun ‘kring’, zegt vader. Nu had ik zoo gedacht. Als jij me eens te logeeren zoudt willen vragen in Den Haag....
- Maar bij ons komen ook geen menschen van het tooneel, begon Francis.
- Nee, dat begrijp ik wel. Ik weet dat jullie heel teruggetrokken leeft. Maar als ik eenmaal in Den Haag ben, dan doe ik de rest zelf. Ik zou best Elsa Mauhs durven schrijven of ik haar eens mocht komen opzoeken, of aan iemand anders, die mij zou kunnen raad geven.
- Ja, dat zou kunnen....
- Of ik zou zelfs een dag naar Amsterdam kunnen gaan om iemand op te zoeken, ging Ada met toenemende geestdrift voort. Ik zou aan tante zeggen, dat ik ergens heen moest voor moeder....
- Halt, viel Frans met groote vastberadenheid in. We moeten elkaar dadelijk goed begrijpen, Ada. Ik wil dolgraag helpen zoo veel ik kan en ik wil je ook dolgraag te logeeren vragen, als
| |
| |
moeder het goed vindt, maar ik doe niet mee aan leugentjes tegenover moeder. Als je naar Amsterdam wilt gaan, denk ik niet eens, dat moeder er uitleg van zal vragen, maar als ze het zou doen, dan moet je het eerlijk zeggen.
- Maar dat kan toch niet, riep Ada verschrikt.
- Natuurlijk kan dat en anders moet je het niet doen.
- Maar je zult toch ook wel eens iets hebben, dat je niet thuis vertellen kunt.
- Niet aan moeder vertellen? nee, nooit. Ik zou het ellendig vinden, als ik iets had, waarover ik niet met moeder kon praten.
- Oh, zei Ada weer.
Ze trok met het dunne bamboe stokje, dat ze bij zich had, figuren in het grint onder haar voet en met een gezicht, alsof ze zocht naar de oplossing van een heel moeilijk wiskundig vraagstuk, waarbij vooral veel hulplijnen getrokken moesten worden, ging ze voort:
- Ja, het moet wel heel prettig zijn om alles met je moeder te kunnen bepraten en haar alle gekke dingen, die soms in je hoofd opkomen, te vertellen. Maar als het nu niet kan, Frans?
Drie weken, neen drie dagen te voren zou Frans nog met overtuiging gezegd hebben: ‘dat kan altijd’. Nu, vandaag, begreep ze, dat het niet altijd kon. Ze zuchtte even en herhaalde vaag:
- Ja, als het niet kàn....
- Zeg nu eens eerlijk, vroeg Ada, als jij, laten we zeggen, als jij een vers gemaakt had, heel in het geheim en je zoudt het voor geen werelden aan iemand laten lezen, omdat er, nou laten we zeggen, omdat er iets van liefde in voorkwam, zou je het dan aan je moeder durven laten zien?
- Ja, antwoordde Frans bijna plechtig, of ze een gelofte deed, dat zou ik.
- En mag je moeder gerust op je kamer en in je kastje nuffelen?
- Gerust hoor.
- En zou je haar alle boeken die je leest durven toonen?
- Maar dat doe ik! Er is geen boek, dat ik lezen wil, of ik praat er eerst met moeder over.
Ada trok opnieuw strepen op den grond en schoffelde toen driftig alles weer weg, alsof de oplossing van de som niet
| |
| |
deugde en ze weer van voren af aan moest beginnen.
- We zijn van ons eerste onderwerp af gedwaald, herinnerde Frans haar. Of wil je er liever niet meer over spreken?
Ada haalde mat de schouders op en om haar mondhoeken trok het alsof ze wilde gaan huilen.
- Wat zullen we er nog over zeggen?
- O, genoeg. Zou je het werkelijk prettig vinden om bij ons te komen logeeren? En denk je, dat je mag, als ik het vraag?
- Niet als je het vraagt nu je hier bent. Maar als je, nadat je thuis bent gekomen eerst netjes en vormelijk een bedankbrief schrijft en je vergeet dan vaders verjaardag niet - dat is 18 November, onthoud het - en je schrijft dan zoo tegen Sinterklaas om me uit naam van je moeder met de kerstvacantie te inviteeren en als tante dan zoo vriendelijk zou willen wezen om ook nog eens persoonlijk aan moeder te schrijven, dan weet ik wel vrij zeker, dat ik mag.
- Goed, laten we dat dan voor afgesproken houden.
Ada keek op haar horlogearmbandje.
- Lieve hemel, ik had gezegd, dat we om half negen thuis zouden zijn en 't is nu vijf minuten vóór. Gauw Francis, ons theedrinken hier schiet er bij in, maar dat hindert niet. We zullen gauw zien een tram te krijgen.
Gelukkig kwam er juist een tram aan, zoodat ze niet al te lang over den weg deden.
- Kom mee, we gaan het tuinpoortje door, zei Ada en toen ze in den tuin waren, trok ze Frans mee naar een prieel, waar een boek lag, dat ze opnam.
Ze wenkte Frans om haar hoed op de tafel te leggen, smeet er den haren naast en slenterde toen met haar nichtje op haar gemak den tuin door naar de veranda, waar de familie zat thee te drinken.
- Ik had je gezegd bijtijds thuis te komen, Ada, begon tante Scheffer bestraffend.
- Oh, wij zijn in den tuin geweest en hebben in het prieel zitten lezen, antwoordde Ada langs haar neus weg. Maar 't wordt te donker om te zien. Ik wil nu wel een kopje thee. En jij Frans?
Francis knikte zwijgend. Ze was ontstemd over deze uitvlucht, die ze bovendien erg overbodig vond. Ze vond het flauw om nù
| |
| |
iets te zeggen of te laten blijken, maar ze nam zich voor Ada zonder omwegen te vertellen, dat ze niet meedeed aan dergelijke bedriegerijtjes.
|
|