Den camp vander doot
(1948)–Jan Pertcheval– Auteursrecht onbekendV. Uitgaven. Bibliographische beschrijving. HoutsnedenZooals reeds gezegd heeft ‘Le Chevalier Délibéré’ een buitengewonen bijval gekend. Dit blijkt in de eerste plaats uit het groot aantal handschriften: 17, en uit de 19 gedrukte uitgaven, tusschen 1488 en 1591 verschenen, welke door Em. Picot en H. Stein beschreven worden in hun ‘Recueil des Pièces Historiques imprimées sous le Règne de Louis XI reproduites en fac-simile’Ga naar voetnoot1. Het kan mijn bedoeling niet zijn de volledige bibliographie van ‘Le Chevalier Délibéré’ op te stellen, daar, bij de voorbereiding van deze uitgave, de verbindingen met het buitenland dit nog niet toelieten, en wat overigens buiten het bestek valt van deze uitgave, die allereerst onzen Vlaamschen tekst op het oog heeft. Het zoo even vermelde bibliographisch overzicht van Em. Picot en H. Stein is daarbij nagenoeg volledig en nauwkeurig, - alleen de tweede Nederlandsche vertaling van Pieter Willemsz., waarop we verder terugkomen, werd door hen niet vermeldGa naar voetnoot2 - zoodat we ons kunnen vergenoegen met naar hun werk te verwijzen. In hun overzicht komt aldus niet alleen J. Pertcheval's vertaling voor, doch ook een Engelsche en twee Spaansche bewerkingen worden er beschreven. Deze vertalingen en bewerkingen wijzen op den internationalen roem welke ‘Le Chevalier’ heeft genoten. | |
[pagina XXXVI]
| |
O. de la Marche heeft zijn ‘Chevalier’ samengesteld einde April 1483, zooals hij zelf zegt in de laatste strophe: .....................parfait lan mil
Quatrecens quatre vings et trois
Ainsi que sur la fin dauril
De oudst bekende druk met de beroemd geworden houtsneden versierd, zou c. 1486, bij Godfried van Os te Gouda, verschenen zijnGa naar voetnoot1. Een andere, met dezelfde houtsneden, werd c. 1500 te Schiedam gedrukt wellicht door den priester Otgier Pietersz. Nachtegael, welke ook op 27 Juni 1503, de vertaling van J. Pertcheval: ‘den Camp vander doot’ in het licht gaf. Het is deze Schiedamsche editie van c. 1500 welke fotographisch gereproduceerd werd in de ‘Illustrated Monographs issued by the Bibliographical Society’Ga naar voetnoot2 met een inleiding van F. Lippman en ook door Em. Picot en H. Stein, als slot bij hun reeds aangehaald werk. Deze twee Fransche uitgaven van c. 1486 en c. 1500 zijn ook beschreven - behalve, zooals boven gemeld bij Em. Picot en H. Stein - o.m. bij M.E.A.G. Campbell in ‘Annales de la Typographie Néerlandaise au XVe Siècle’Ga naar voetnoot3. ‘den Camp vander doot’ van J. Pertcheval werd nauwkeurig beschreven door W. Nijhoff en M.E. Kronenberg in hun ‘Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540’Ga naar voetnoot4. Het is een unicum dat berust in de Stadsbibliotheek van Hamburg. De bladspiegel meet 15,3 × 11,4 cm. Op de illustratie komen we verder terug. Wie de in het drukkersadres vermelde ‘Otgier nachtegael priester’ was, weten wij niet. Mogen wij, op grond van deze uitgave, alsmede van de wellicht door hem bezorgde Fransche editie van c. 1500 en van den zeker door hem in het licht gegeven druk van ‘Het Leven van Sinte Lidwin’Ga naar voetnoot5, besluiten, dat deze priester een drukkerszaak of uitgeversbedrijf opgericht had? Een archiefonderzoek zou hier wellicht meer klaarheid brengen. Zooals ik reeds aangetoond heb, sluit J. Pertcheval's vertaling vrij goed aan bij den tekst der Fransche editie van c. 1500; aangezien J. Pertcheval zijn vertaling echter voltooid heeft in 1493, zoals hij zelf mededeelt (cfr. v. 2650), mag het als uitgesloten gelden dat hij de bewuste Schiedamsche editie als voorbeeld genomen heeft. Hij heeft dus zijn omzetting gemaakt naar een handschrift of druk van vóór 1493. Welken tekst hij daarbij onder oogen gehad heeft valt, met de gegevens waarover wij thans beschikken, niet uit te maken. Gezien echter het verblijf alsdan van O. de la Marche te Brussel (cfr. het hoofdstuk over hem) en het feit dat hij niet afzijdig schijnt | |
[pagina XXXVII]
| |
gebleven te zijn van het litterair leven in de hofstad: hij was o.m. lid van de ‘Leliebroeders’, van welke broederschap J. Pertcheval als ‘prinche’ fungeerdeGa naar voetnoot1, is het niet onmogelijk dat hij van Olivier rechtstreeksch den tekst van ‘Le Chevalier Délibéré’ in handen heeft gekregen. Dit valt trouwens heelemaal in de lijn van de Bourgondische politiek om zooveel mogelijk de Franschtalige literatuur ter beschikking te stellen van onze min of meer geleerde Rhetorisijnen. Wat laat er verder toe met stellige zekerheid te besluiten dat wij hier in de editie ‘den Camp vander Doot’ (1503) - welke aldus het licht ziet 10 jaar nadat het gedicht voltooid werd - werkelijk de eerste uitgave hebben van J. Pertcheval's vertaling of den eigenlijken tekst er van? Een verklaring voor den tienjarigen tusschentijd is evenwel de geringe activiteit van het toenmalige Brusselsche uitgeversbedrijfGa naar voetnoot2, zoodanig dat J. Pertcheval's vertaling waarschijnlijk eerst als handschrift is in omloop geweest, totdat het in 1503, naar alle waarschijnlijkheid voor de eerste maal, te Schiedam afgedrukt werd. Het is tevens begrijpelijk dat een priester, nl. Otg. Nachtegael, een dergelijk moraliseerend stuk als ‘Le Chevalier Délibéré’ wellicht in den Franschen tekst en zeker in de Nederlandsche versie van J. Pertcheval door den druk heeft willen vermenigvuldigen. Zooals ik er reeds herhaaldelijk op gewezen heb, is deze uitgave van ‘den Camp vander doot’ niet volledig: een zestal strophen blijken er in te ontbreken. Hoe dit te verklaren? Men kan bezwaarlijk aannemen dat een ‘geleert man inder scientien’ als J. Pertcheval, met een volledigen Franschen tekst van ‘Le Chevalier’ voor oogen, deze zes strophen niet zou vertaald hebben, waarvan overigens het achterwege blijven een storend hiaat vormt in den logischen gang van het gedicht. Aldus dringt zich de conclusie op: 1) ofwel zijn de bewuste strophen verloren gegaan uit het manuscript van J. Pertcheval, vooraleer dit in handen van den drukker kwam; 2) ofwel bleven deze thans ontbrekende strophen bij het afdrukken van de volledige vertaling eenvoudig achterwege.
Er is ook nog een tweede Nederlandsche vertaling van ‘Le Chevalier Délibéré’ door een zekeren Pieter Willemsz. gemaakt, welke te Haarlem woonde en deze omzetting ondernam in opdracht van Claes van | |
[pagina XXXVIII]
| |
RuyuenGa naar voetnoot1. Meer weten we nopens den vertaler niet noch over zijn opdrachtgever en zijn werk is ons slechts in een fragment van 15 bladen bewaard. Het is een druk van Jan Seversz. van Leiden, van c. 1508. Volgens de beschrijving van W. Nijhoff en M.E. Kronenberg is de vertaling voorafgegaan door denzelfden proloog als bij Jan Pertcheval; de verklaring van de Fransche termen op 2 a v. 30 vlgg. aangekondigd, treft men er echter niet aan. Het wil ons voorkomen dat de proloog afgedrukt werd naar dezen van J. Pertcheval. Naar M.E. Kronenberg in haar bijdrage mededeeltGa naar voetnoot2 is de vertaling van P. Willemsz. geheel verschillend van deze van J. Pertcheval. Het valt te betreuren dat wij het eenige exemplaar van deze uitgave, eigendom van de ‘Bibliothèque Municipale de Douai’ niet meer in handen konden krijgen, vermits, naar de bibliothecaresse Mevr. Y. Duhamel, me liet weten, deze bibliotheek volledig vernield werd, tengevolge van een geweldig bombardement dat de stad, op 11 Augustus 1944, geteisterd heeft.
Voor de buitengewone bekendheid van ‘Le Chevalier Délibéré’ is verder kenschetsend het feit dat ook Frans I en Karel V het gedicht in hun bezit hebben gehadGa naar voetnoot3. Karel V zou zelfs uit tijdverdrijf ‘Le Chevalier Délibéré’ vertaald hebben in Spaansch proza. Hij zou naderhand Don Hernando de Acuna zijn vertaling in Spaansche verzen hebben doen overbrengen en uitgeven met verzwijging van zijn medewerking. Zoo zag ‘El Cavallero determinado’ het licht, in een uitgave bezorgd door Joh. Steels en door Jan de Laet, in 1553, te Antwerpen gedrukt, welke editie door de officina Plantiniana, zonder veranderingen, in 1591 herdrukt werdGa naar voetnoot4. Deze bewerking van Don Hernando de Acuna is zeer vrij tegenover het voorbeeld ‘Le Chevalier Délibéré’ zelf. Er is een verheerlijking van Karel's rechtstreeksche voorouders bijgevoegd o.a. van Maximiliaan en van Filips den Schoone; wat voor Spanje's vorstenhuis geen onmiddellijk belang heeft, wordt weggelaten. Aldus stijgt ‘Le Chevalier Délbiéré’ nog in beteekenis daar het zelfs den geest van groote vorsten als Frans I en Karel V blijkbaar heeft bekoord. | |
[pagina XXXIX]
| |
Om nu terug te keeren tot de illustratie van ‘Le Chevalier Délibéré’, welke ook in de vertaling van J. Pertcheval voorkomt: deze is bijzonder belangwekkend, en hieraan ontleende het gedicht ongetwijfeld ook een groot deel van zijn bekoorlijkheid voor den toenmaligen lezer. De sobere, droge lijn die zoovele houtsneden, uit die tijden, kenmerkte, staat hier opengebloeid tot een fijn kantwerk, als met een scherpe stift geëtst. Zoo heeft een onbekende kunstenaar deze plaatjes bevolkt met de allegorische gestalten en voorstellingen uit het gedicht. De houtsneden zijn eveneens niet zonder cultuur-historische beteekenis en van belang o.m. voor de kennis van de toenmalige kleederdracht, van ridderlijk wapenspel en tournooi. Ze illustreeren op merkwaardige en suggestieve wijze de hoofdmomenten van het gedicht en maken hier het voorwerp uit van een afzonderlijke studie van A.J.J. DelenGa naar voetnoot1. |
|