Den camp vander doot
(1948)–Jan Pertcheval– Auteursrecht onbekend
[pagina XXXIV]
| |
Hier inden vierden bouck muegdi beuinden
Hertogen philips van borgongien doot
Die in deesen pas quam druclyc tinden
Bij crancheit die hem bracht inder noot
terwijl we uit den inhoud van het gedicht toch weten dat, in het hier bedoelde gedeelte, heel wat meer gebeurt dan het sterven van Filips den Goede alleen. Ik heb er reeds op gewezen dat in de vertaling een zestal strophen ontbreken, welke wel voorkomen in de Fransche editie van c. 1500. In verband hiermede verwijs ik naar een paar beschouwingen bij de bespreking der uitgaven, die verder volgt. Onze Nederlandsche vertaling is vorafgegaan door een proloog van 32 regels; het eigenlijke poëem telt 2656 versregels en een strophe van 8 regels, door den vertaler toegevoegd en welke herinnert aan het einde van den proloog; alles samen: 2664 versregels, verdeeld over 333 strophen. Iedere strophe bevat 8 regels, welke uit een vrij willekeurig aantal lettergrepen, met de onregelmatige wisseling van heffingen en dalingen bestaan, zooals in het gewone knittelvers. Het geheel berust op het rijm, waarvan het schema over het algemeen is: aba / abb / cc. Strophe [19], v. 145-152, vertoont een andere rijmschikking: aba / abb / bc; heeft de zorg voor welluidendheid hier den dichter er toe gebracht het normale rijmwoord naar voor te werpen, nl. in v. 151, waar de eenige afwijking van het gewone schema merkbaar is? Zoo klinkt: Ia menig slach die swaerlic vatede naer (v. 151)
inderdaad beter dan: Ia menig slach die swaerlic naer vatede
Een afwijking van de gebruikelijke rijmschikking doet zich ook voor in str. [104], v. 825-832, dewelke er hier als volgt uit ziet: aba / abb / cb. Volgende strophen vertoonen nog een ander schema: [157], v.v. 1249-1256: abc / abb / dd; [158], v.v. 1257-1264: abc / cbb / dd; [263], v.v. 2097-2104: aba / acc / dd; [264], v.v. 2105-2112: aba / cba / dd. De laatste strophe, een persoonlijke toevoeging van Pertcheval, heeft deze schikking: aa / bb / cc / dd. Dubbelrijm komt ook wel eens voor als in v. 1252: sinct / gecrint; dubbelrijm, maar met het vast element sijn, in: v.v. 2567/68: ghesalueert sijn / ghecondempneert sijn. De alliteratie wordt eveneens aangewend en niet zelden enjambeeren de versregels. Het is opvallend hoe nauwgezet J. Pertcheval ook den uiterlijken vorm van zijn voorbeeld heeft nagevolgd, wanneer men let op het rijmschema bij O. de la Marche dat over het algemeen gelijkluidend is met J. Pertcheval's achtregelige strophe, nl.: aba / abb / cc, zooals reeds aangetoond. De rijmen zelf zijn bij beide dichters meestal verzorgd en niet zelden tellen de rijmwoorden een gelijk aantal lettergrepen. | |
[pagina XXXV]
| |
In de Fransche middeleeuwsche prosodie telde de achtregelige strophe of ‘huitain’ gewoonlijk 8 regels die elk uit 8 lettergrepen bestonden, en eindigde meestal op een spreuk. Bij O. de la Marche vinden we wel de 8 lettergrepen maar niet de spreukmatige wijsheid van deze, als het ware klassieke formule, terug; bij zijn vertaler komen beiden slechts zelden voor. De afwezigheid van spreekwoorden, vooral van de epigrammatische conclusie of stok, schaadt niet zoo zeer aan dit gedicht daar het hoofdzakelijk aristocratisch van inhoud is, zooals we reeds lieten opmerken, doch het heeft daardoor zeker niet de volksche kleur noch de folklorische schilderachtigheid waarmede vele van O. de la Marche's en J. Pertcheval's kunstgenooten, zoo kwistig hun gedichten doorweefden. ‘Le Chevalier Délibéré’ - in de editie van 1500 - bestaat uit 338 strophen terwijl onze omzetting er slechts 332 telt, zooals aangetoond. De ‘tafel vant a.b.c.’ in den proloog en de laatste strophe aangekondigd, volgt achteraan het gedicht en bevat een 50-tal Fransche woorden en uitdrukkingen welke in onze vertaling op de houtsneden voorkomen, met hun toenmalige Nederlandsche equivalenten. |
|