Dr. Schaepman. Deel 3. Eerste stuk
(1927)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1880-1882
[pagina 161]
| |
XXI.
| |
[pagina 162]
| |
Maatschappij kunnen heeten. Individualisten als de Nederlanders zijn, toch houden zij ontzettend veel van vereenigingen. Maar aan slechts eéne maatschappij is het gelukt om inderdaad iets te worden en te blijven dat een minder afgescheiden karakter droeg. Zij is dan ook de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Zij heeft dit te danken aan hare geschiedenis en aan haar werkkring. Beide staan in de innigste betrekking met een paar der eigenaardigste gebreken van ons volk. Het Nut van 't Algemeen is namelijk geboren in een verdraagzamen tijd en als een vrucht en tevens een voedsel der verdraagzaamheid. Het Nederlandsche volk is echter onverdraagzaam .... Volkomen juist, maar het speelt gaarne verdraagzaamheid. Op gezette tijden brengt het zich in den waan, dat het de vrijheid en het recht voor allen te lief heeft om zich aan een Ave-Marijken te storen. Daar is niets van aan, maar het meent het zoo. En aldus geschiedde het dat, na den val en de afbraak der oude dingen, een geest van goedaardigheid en rust en zoetsappigheid zich van het volk meester maakte; van het volk der fatsoenlijke standen n.l.; men begon zoo te neuriën: Diesen Kuss der ganzen Welt.
De psalmen van Datheen kregen een nieuw refrein: Wat ook 't verschil van dienen zij
Wij dienen eénen God.
Waarom niet? Na de plakkaten de verdraagzaamheid. De verdraagzaamheid was de edelste en schoonste en verhevenste der deugden. Wel was hier geen spraak van den eerbied, dien ieder man met een ernstige overtuiging heeft voor eens anders ernstige overtuiging - niet voor dezer inhoud. Neen, het was hier meer een soort Indifferentisme met Rationalisme gemengd. Men kon toch elkander niet vermijden om allerlei leerstellig verschil, vooral terwijl het met de waarheid en zekerheid dier leerstellingen zoo zonderling geschapen stond. Met het oog op het laatste vooral begreep men dan ook dat de verdraagzaamheid niet beter kon worden aangekweekt dan door meerder verspreiding van het licht der rede, door volksbeschaving en volksonderwijs. Zoo spoedig het volk maar eens van de leerstellingen was bevrijd; zoo spoedig het maar eens aan een netten, hoogst fatsoenlijken, beredeneerden en redeneerenden God had leeren gelooven; zoo | |
[pagina 163]
| |
spoedig door de overstelpende golven der Alliefderijkheid en Algoedheid, de rechtvaardigheid en de waarachtigheid Gods uit het volksgeweten waren gewischt, zoo spoedig zou ook de verdraagzaamheid haar intocht houden in “Nederland” en het “Vrede, Vrede!” weergalmen van Dordt tot aan de uiterste grens van het generaliteitsland. Zoo werd er een bond der verdraagzaamheid geboren en die bond werd het. Nut van 't Algemeen. Natuurlijk is op dit oogenblik het Nut van 't Algemeen zoo onverdraagzaam mogelijk. Natuurlijk - want men kon wel beginnen met tegen alle leerstellige kerkbegrippen te strijden - op het einde wordt die strijd ook een begrip. Al weder natuurlijk - want men kan wel beginnen de verdraagzaamheid te prediken, maar begrippen zijn altijd onverdraagzaam, en verdraagzame begrippen zijn onverdraagzaam jegens personen. Het kan niet anders. De kerken met leerstellingen - om eens aldus te spreken - geven het Nut in het openbaar ongelijk en logenstraffen al zijn inspanning. Dat mag, dat kan, dat zal niet zijn! Le cléricalisme, c'est l'ennemi'! heet het ook hier en met bloedend hart verorbert ieder trouw Nutsman van tijd tot tijd een dogmenbelijder. Met dat al is het Nut verdraagzaam, en door deze bewonderenswaardige begoocheling neemt de onverdraagzaamste Nederlander onder zijn leden plaats, en zelfs de ontgoochelde Pierson zou kunnen meenen, dat hij ten overstaan van het Conscience-comité,Ga naar voetnoot1) de leus had helpen verwerkelijken: Alle Menschen werden Brüder.
De Nederlander heet individualist. Hij wordt gezegd al de eigenschappen te bezitten, die hieruit voortvloeien: zelfstandigheid, zelfgenoegzaamheid, onafhankelijkheid. Het Fransche spreekwoord over de gebreken der deugden is ook hier toepasselijk. Nergens ter wereld misschien vindt men zooveel albedrijven, albeschikken, albemoeien en vooral albedillen als in Nederland... Het aantal menschen dat hier in Nederland van de Voorzienigheid een “officieel bericht” ontvangt, waarbij zij worden belast op het geestelijk en lichamelijk heil hunner evenmenschen niet alleen het bloote oog gevestigd te houden, maar ook met scherp | |
[pagina 164]
| |
gewapenden blik toe te zien, is ontelbaar. Alle deze voorzienigheden kweeken steeds weer nieuwe, zoodat ieder Nederlander, die niet geheel van de menschen verlaten is, zich van een kring voorzienigheden omgeven weet. De werkkring van het Nut is ook geheel met deze eigenaardigheid van het Nederlandsche volk in overeenstemming. Die werkkring toch omvat alles. Alles wat maar tot het nut van 't algemeen kan strekken. Alles wat maar eenigszins voor bemoeizucht aanleiding geeft. Een Nederlander, die lid is van het Nut, kan er zich op beroemen dat hij, deel hebbende aan 's Nuts alwijsheid, ook een deel draagt der alzorg voor het Nederlandsche volk. Hij kan de zon zien schijnen, en den regen, malsch en zwaar, hooren neervallen en denken, dat het “Opperwezen” en hij zoowat collegaas zijn. Als Pietje naarstig met zijn schoolboek en zijn lei langs het pad huppelt, en naar het paleis snelt, waar het schoolhoofd hem wacht, dan kan de bescheiden Nutsman, die met de goudsche pijp in den mond dit liefelijk tooneel naoogt, bij zich-zelven zeggen: uit het hart van dit knaapje stijgt een dankgebed tot mij op. Als over luttel tijds de vermoeide en afgematte werkman een blik vol afschuw werpt op de kroeg en aan “verbeterd drinkwater” zijn dorst lescht, zijn kracht herstelt, dan mag de secretaris van het departement, die vóor de Societeit zijn broodje met suiker verorbert, meenen: dit matige wezen is mijn werk. Kortom, daar is geen stuk van het Nederlandsche volksleven waarin het Nut niet heeft gemodderd, en door dezen allesomvattenden werkkring heeft het Nut den op zijn individualiteit zoo groot gaanden Nederlander veroverd. Zoo is dit bemoeiallig kind der verdraagzaamheid geworden tot een machtige maatschappij. Want het Nut is machtig. Het is een trechter waardoor de liberale volksgeest wetsontwerpen indient. Het heerscht en beheerscht. De verkiezing van een secretaris voor het Nut maakt meer “lawaai” - om een nationaal woord te gebruiken - dan de benoeming van een Minister van Financiën. Dat streelt; dat trekt aan; dat verovert. Geen wonder dat het Nut ons burgerlijk-ijdeltuitig volkje in zijn strikken gevangen houdt. ... Het onderwijs heeft steeds het onderwerp uitgemaakt van de beste zorgen der Maatschappij. Maar nog is in de verste verte alles niet geschied. Neen, daar moet nog meer onderwijs | |
[pagina 165]
| |
zijn in deze van onderwijs opgepropte wereld. Nog meer scholen. Het is den allesomvattenden geest van het Nut niet voldoende de lagere, school nut-tig te hebben gemaakt, er moeten ook Nuts-bewaarscholen komen ... Sommige in geestdrift ontstoken Nuts-mannen, die van dit oogenblik af reeds de zuigelingen met Nuts-melk zien voeden, stellen voor ook de bemoeiingen, door particulieren in die richting ontwikkeld, bij te staan. Maar neen, dat alles moet geschieden ‘door den trechter der “departementen”. Dan en dan alleen is de zuiverheid van den geest die de bewaarscholen moet vervullen, gewaarborgd. Met de bewaarschool boeit voor dezen keer het “kunst-industrieel onderwijs” de aandacht der groote Maatschappij. Om dit te bevorderen zal zij subsidiën verleenen, tot het oprichten van plaatselijke verzamelingen ter bevordering van genoemde scholen. Men ziet het: niets ontgaat den socialen blik van 't Nut. ...Het daartoe strekkend besluit moet het hart der heeren Vosmaer, Hooft van Iddekinge en soortgelijken, met een heilige vreugde vervullen. Alles wat ten onzent met kunst te zamen hing kreeg in den laatsten tijd een geestelijken, neen, een ultramon-taanschen bijsmaak. August Reichensperger heeft immers eens gezegd dat de St. Bernulphusgilde te Utrecht den eersten stoot tot de nieuwe kunstbeweging had gegeven, de St. Bernulphusgilde is geestelijk, dus... Tegen zulke sluitregelen valt, helaas, niets in te brengen. Is het wonder dat deze wetenschap den waarachtigen kunstvrienden levenslust en rust ontneemt? Vooral omdat er zoo velen nog in een staat van begoocheling verkeeren. Heeft niet Georg Ebers durven zeggen dat in zijn oogen die angst van ultramontaansche propaganda in gothieke bouwvormen reiner Unsinn was? En de man stond voor een raam in de Witte Societeit te 's-Hage, en over het Plein heen kon hij de kloosterachtige massa van het Ministerie van Justitie zien, en hij zag niet achter die kruisramen de zwart-witte gestalten der Inquisitoren van St. Dominicus-orde, zooals Robert Henry en anderen die vereeuwigden; hij hoorde uit de keldergaten niet het gejammer der gefolterden, hij rook de mutserds niet? Een man die papyrussen ontcijfert kan zonderling kortzichtig zijn. Nu echter, nu het Nut zich met “kunstindustrieel onderwijs” gaat bemoeien, nu komt de zaak wel op een goeden weg. Nu zullen de echte beginselen hun triomf gaan vieren, en de vrije vormen van Vosmaer en de zijnen zullen gaan medehelpen tot | |
[pagina 166]
| |
voldoening der maatschappelijke behoeften en tot leniging der maatschappelijke kwalen. Alles toch weer onderwijs! roept men. Een weinigje geduld slechts. Men heeft een schamel idee van een Nutsvergadering, indien men meent dat met een paar zulke besluiten haar werkkracht is uitgeput. Men wist reeds lang dat de Maatschappij als voorbereidende wetgevende macht optrad. Zij zal nu ook aan de uitvoerende macht haar steun gaan verleenen. Zij neemt de wet tegen het drankmisbruik onder hare hooge bescherming. Het deert ons voor die arme, onttakelde drankwet. In tegenspraak met sommige onzer vrienden hebben wij gemeend haar te mogen steunen, goeds van haar te mogen hopen. Zou zij nu tegelijkertijd een middel worden tot uitbreiding der verdraagzaamheid? Van nu af treedt ieder Nutsman als een father Matthew op. Hij geeft het persoonlijk voorbeeld van geheele onthouding. Neen alleen geen borreltjes, maar ook geen puddings en geen compotes meer. Zeventien duizend tea-totallers gaan nu Nederland gelukkig maken. Het is te betreuren dat de Regeering in dit opzicht hare taak nog niet beter begrijpt. “De poging door de Maatschappij gedaan” - zoo vernemen we - “ten opzichte der verzekering van regeeringswege van de deugdelijkheid van het drinkwater, werd niet met gunstig gevolg bekroond, daar de Regeering verklaarde niet bij machte te zijn aan het verzoek te voldoen.” Beseft de Regeering al het ontzettend-smartelijke, al het diep-smadelijke harer machteloosheid... Wat beter voedsel ook voor het Nederlandsche volk dan de waterstroomen van het Nut? Nog een laatste trek... Geheel Nederland zal trillen bij de tijding dat het Nut een volksliteratuur zal gaan scheppen. Nu in den vorm van een maandblad, geïllustreerd... Bij het behandelen van dit punt had een allerzonderlingst tooneel plaats. Twee departementen, Rijswijk op de meer bescheidene, Den Haag op de onbewimpeldste wijze, ontzeiden aan het Nut alle bevoegdheid en alle bekwaamheid tot het scheppen van volks-literatuur. Geheel onverwachts brak deze donderbui van gezond verstand boven de vergadering los. Maar spoedig scheen het zonnetje der ijdelheid weder, en 666 volksbeschavers gaven aan 180 gezonde koppen ongelijk. De Maatschappij zal dus haar Maandblad hebben. | |
[pagina 167]
| |
Of het lang leven zal? De verveling heeft een lang en taai leven. En men weet het: Nuts-lezingen, Nuts-voordrachten, Nuts-betoogen, -Nuts-toon en Nuts-stijl zijn typen van verveling. Op dien grond is het mogelijk dat het maandblad lang zal leven. Ongelezen dingen leven lang. Nog werd hier niet gewaagd van het pensioenfonds voor werklieden, dat ook al aan de voortdurende zorg der Maatschappij onderworpen blijft. Het is echter nog steeds in staat van voorbereiding en behoort tot de toekomst. De eerlijkheid verplicht ons te zeggen dat het Nut zich toch niet met alles schijnt te bemoeien. Inderdaad, toen Amsterdam - het departement - een uitval deed tegen het Provincialisme, dat de verbetering der Keulsche Vaart had goedgestemd, gingen er eenige teekenen van afkeuring op en verzocht de voorzitter onthouding van politiek. Eigenlijk is ons dit onverklaarbaar...’Ga naar voetnoot1) |
|