Dr. Schaepman. Deel 3. Eerste stuk
(1927)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1880-1882
XIV.
| |
[pagina 98]
| |
verschaffen, Zij behooren immers toch aan hem als straks la raison d'état menschenslachtingen vordert’. Voor Schaepman is ‘het feit van 1881’ de sociale oorlog... ‘Het klepperen der ijzeren zolen heeft de lange wake des proletariërs, met droomen der toekomst, verkort, en het doffe gedruis dat het heirleger der ‘onterfden’ voorafging heeft de machtigen tot strenge waakzaamheid gespoord....’Ga naar voetnoot1) En wat voor vormen neemt over Europa die sociale oorlog aan? In Duitschland ziet Schaepman de Judenhetze, in Engeland het Iersche vraagstuk, in Italië het deficit en het bankroet, in Frankrijk de kloosterstorm en de Commune. Inderdaad voor den Duitschen proletariër is het kapitaal de Jood. ‘De Jood is de groote Gründer, de Jood de groote fabrikant, de Jood de groote bankier, de Jood de ziel der ondernemingen, die als reusachtige polypen het geheele land overspannen, den kleinhandel in hun armen dooddrukken en den arbeider vermorzelen. De Jood is overal, waar het kapitaal zijn overmacht en zijn dwingelandij ontwikkelt, waar het de concurrentie vernietigt, het eerlijke handwerk doodt, den kleinen baas zijn eigendom door woeker ontwringt en den daglooner onder den rentelast tot slaaf maakt. De eeuwige Jood met zijn goud en zijn glimlach heeft het Duitsche volk, dat al de sociale vragen in 't eigen en in der kinderen ingewand voelde wroeten, eindelijk tot een felle verbittering geprikkeld en de sociale oorlog breekt los in den strijd tegen den Jood.... Men verlangt dat de Wet paal en perk stelle aan het schacheren en woekeren op groote en kleine schaal. Men verlangt bescherming van het kleine christen volk tegen den grooten Jood. Voor het oogenblik verlangt men niet meer. ‘Voor het oogenblik, - het is toch onloochenbaar dat dit anti-joodsche karakter van den socialen strijd dieper grond heeft, en eindelijk wel eens het vaste kenmerk van dien strijd kon worden. Die oorzaken zijn vele. De Jood heeft sinds het begin dezer eeuw in de pruisische, met name in de berlijnsche samenleving, een groote rol gespeeld.. Hier wordt het weer zichtbaar, hoe geen menschelijke vrijheid iets tegen de historie vermag. Onze grondwetten hebben gezegd: geen christen, geen jood, maar boven beiden de burger. Onze maatschappelijke kringen hebben gesproken: geen christen, geen | |
[pagina 99]
| |
jood, maar boven beiden de man van eer. Onze levenswijzen verkondigen het: geen christen, geen jood, maar boven beiden de mensch. ‘En de Jood is gebleven en blijft. Hij staat daar nog zooals Augustinus zijn vaderen heeft gezien: in libris suffragatores, in cordibus nostri hostes, in codicibus testes. Hij staat daar nog zooals Lacordaire hem zag en opriep: ‘Quel peuple mort rend témoignage de sa vie? Un seul peuple, le peuple juif, à la fois mort et vivant, relique du monde ancien dans le monde nouveau, et témoin à charge contre lui même du Christ, par lui crucifié. Dieu nous a conservé cet irréprochable témoin; je le produis; il est là. Regardez le! le sang est dans ses mains’. ‘In dat Bloed ligt de verklaring en ligt het gevaar. Ook in het vergeten van dat Bloed door de machtigen en wijzen, ook in de ontchristelijking der maatschappij. Het onchristelijk geworden volk is gevaarlijker voor den Jood dan de Christen. Het heeft geen eerbied meer voor het Godsoordeel, dat niet den dood maar de verstrooiing heeft gewild. De Christen, die dat vonnis eerbiedigt en geëerbiedigd wil zien, beschermt den Jood ook tegen zichzelf. De christelijke leiders der anti-semitische beweging, die in de tyrannie van het Joodsche kapitaal een gevaar zien, zijn geen dwepers. Maar als men hunne stem niet hoort dan zullen straks de dwepers opstaan: zij die nu de Joden beschermen; en het volk dat geen sociaal-democratie met kruis en wijwater wil, maar dat, van den christen afgevallen, en den heiden gelijk geworden, in het ‘kruisigt hem’ mederoept en den Jood vermoordt.’ En is er in '81 geen plaats voor Bismarck? Geen woord over hem in 't aanhangig overzicht. Maar enkele maanden te voren had de Kanselier het alweer voor 't Rijsenburger veemgerecht te verantwoorden gehad: ‘Ik ben moe, doodmoe!’ - Het verwondert ons niet... Wij hebben het lang voorzien en lang verwacht... Gij hebt Pruisen kunnen grootmaken, Duitschland tot eenheid brengen, Frankrijk verpletteren, Rusland doen terugwijken, maar gij hebt éen strijd ondernomen, waarin gij moede, doodmoede worden moest... Gij hebt gezegd: ‘Macht is recht’, gij hebt die spreuk tot waarheid gemaakt op de slagvelden, op de Congressen en in de Raadszalen, maar toen gij dat dogma hebt willen plaatsen in het heiligdom der gewetens, op het hoogaltaar der Roomsche Kerk, toen | |
[pagina 100]
| |
schoot uw kracht tekort. Wèl zijt gij van een reuzengeslacht, wèl gloeit in uw hart de hartstocht die er gloeide onder de berenhuid van Attila en het kuras van Gustaaf Adolf; wèl stormen door uw hoofd de gedachten die brandden onder den gekroonden helm van Hendrik IV en den petit chapeau van den eersten Napoleon; maar gij weet wat er van die mannen geworden is, en meer dan deze vermoogt gij niet. Inderdaad, het is geen wonder dat gij moede, doodmoede zijt!...Ga naar voetnoot1) Zelfs voor het land wiens regeering en wiens openbare inrichtingen zoo dikwijls door Schaepman als toonbeelden werden geprezen wordt in de nieuwjaarsstemming van 1881 - waarschijnlijk voor een deel door influenza verwekt! - enkel naar de schaduwzijde gezien: ‘De Iersche beweging vindt in de eeuwenoude ongerechtigheid haar wortel en haar wezen. De vloek, door het protestantsche Engeland eenmaal op dit land geworpen, keert tot Engeland terug. Een lange rij van ongerechtigheden, snel gepleegd en traag hersteld, vangt aan zich te wreken. Met éen pennestreek hebben de overweldigers de onteigening, den roof kunnen voltooien; maar sinds eeuwen worstelt ook de wetgeving om de middelen naar herstel. Of het ooit ernst was met het herstel? Of men ooit den wil heeft gekoesterd het gestolen land in eenige mate aan zijn eigenaars te hergeven? Het is niet moeilijk hierop te antwoorden. Al de middelen die men tot nu toe heeft gebezigd zijn erger dan halve middelen geweest. Zij hebben de laatste, geweldige uitbarsting voorbereid; het was onmogelijk, dat zij haar konden voorkomen. Slavernij en lijfeigenschap kan men niet verzachten, men heft haar op. Wanneer men aan een volk niet alleen het eigendom van den grond ontneemt, maar het ook nog bij het gebruik van den grond aan de willekeur, aan de hebzucht, aan de dwingelandij van vreemde meesters overlevert, dan is slechts éen middel mogelijk: geleidelijk of onmiddellijk herstel van het eigendomsrecht. Wil men den geleidelijken en minder gevaarlijken weg volgen, dan moet men dien met vaster en krachtiger stap betreden. Om alleen van deze eeuw te spreken, reeds in de dagen van Peel was men gekomen tot de volle overtuiging - de rapporten der Devon-commissie bewijzen het - dat het in Ier- | |
[pagina 101]
| |
land gevolgde stelsel van landverpachting en wat daarmede samenhangt, onhoudbaar was en tot onvermijdelijke verarming, tot noodlottige uitputting, tot het steeds wederkeeren van den hongersnood moest leiden. Ontwerpen ter hervorming werden ingediend, beloften op beloften gestapeld - het einde was de Landswet van 1870, die het bestaande stelsel door het opheffen eeniger misbruiken schijnt te willen bestendigen. Is het wonder dat de geleidelijke weg niet langer begaanbaar blijkt? .... Veroordeel de Land-liga in haar werken en streven, verafschuw de moorden, het boycotten, het afpersen en afsluiten, maar zoek den waren schuldige in Engeland. Van een volk dat men in ongerechtigheid op ongerechtigheid heeft gedompeld, mag men geen eerbied verwachten voor de wet. De Sans-potato, zooals Carlyle den hongerlijdenden, zijn aardappel-dervenden Ier heeft genoemd, grijpt op het eind naar de middelen der Sansculotten. De school van Salerne had in haar rijmspreuken het menschelijk lichaam met den dierenriem bekleed, en het teeken van den Leeuw zetelde op de maag: Ast Leo vult stomachum. En de volkswijsheid zegt dat al de aandoeningen der maag op het hoofd terugwerken. Maar als nu de honger den leeuw uit de maag naar het hart en naar het hoofd drijft; wat dan? Men kan het zien aan het Iersche volk. De regeering van den heer Gladstone heeft hier gelegenheid om haar kracht en haar wijsheid te toonen. Zal zij het durven, zal zij het kunnen? Het woord van Leo XIII wijst haar den weg. Maar als zij dien weg van het rechtsherstel door de wet niet moedig inslaat, met den vasten wil om dien tot het eind toe af te leggen, dan is de sociale oorlog in zijn vreeselijksten vorm onvermijdelijk. En dan zal Engeland de waarheid erkennen van het woord: ‘Curses are like chickens, they return always home’.Ga naar voetnoot1) En Italië? Steeds blijft het voor den Doctor de rooversstaat. En hoe royaal hij ook tastte, nooit raakte de voorraad ongeluksprofetieën uitgeput: ‘Indien straks een vrijbuiter de roode vaan der sociale revolutie verheft dan zal hij honderdduizenden vinden, waar de vrijbuiter voor het huis van Savoye slechts duizenden vond.’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 102]
| |
Even korte metten maakt hij ditmaal met Frankrijks lot; enkele maanden te voren had hij op de ontaarde fille ainée nog eens losgevierd: ‘De Commune is nu geworden tot legaliteit... Het proletariaat regeert het Fransche volk. Het proletariaat - niet het proletariaat met bleek en ingevallen aangezicht, met ingezonken borst, met magere en toch zwaar vereelte handen; het proletariaat, dat zwakke vrouwen en gebrekkige kinderen met zich sleept, dat wel het zweet kent dezer aarde, maar niet het brood. - Neen! Wat nu regeert is het proletariaat, dat vruchtbaar is als de giftplant, onuitroeibaar als de kanker, onsterfelijk als de zonde; het proletariaat der ijdelheid en der middelmatigheid, der tafelschuimers en der mislukte genieën. Dat proletariaat, de groote roover van het volksrecht en den volksnaam, regeert op dit oogenblik Frankrijk gelijk het in de dagen der Commune Parijs heeft beheerscht.... Die maatregelen stammen uit een goed beginsel: “Mort à Dieu”. Het was misschien heilzamer de priesters alleen te dooden, maar men heeft geen gijzelaars noodig, en de Commune is goedaardig, wanneer zij de macht heeft. Dus de ballingschap voor u, monniken en kloosterzusters, voor u, paters en nonnen. Frankrijk is het land der vrijheid; het kan dus uwe slavernij niet op zijn bodem dulden. Gij zijt slaven, slaven der gehoorzaamheid, slaven der armoede, slaven der kuischheid. Dat is afzichtelijk en ergerlijk; onze vrije grond draagt u niet! Hier is het land der vrijheid; hier kan men zijn krijgsmansplicht schenden en een eeredegen ten loon ontvangen; hier zijn woord breken, en, zoo men slechts een aantrekkelijke actrice is, door de prefecten worden gecomplimenteerd. Wat hebben wij met uw gehoorzaamheid te doen en wat met uw armoede? Hier liet een Gambetta de soldaten tijdens den oorlog schoeisel en voedsel derven, om van die inspanning te St. Sebastian uit te rusten. Wat wil uw kuischheid? De lichtekooien dooden haar minnaars en worden onder handgeklap vrijgesproken, terwijl haar voorbeeld naijver wekt en navolging vindt. Wat wilt gij hier? Gij die spreekt van offervaardigheid en zelfverloochening, wat wilt gij hier? Wij kennen u niet en willen u niet. Gij zegt dat de geschiedenis van Frankrijk voor u getuigt - welnu, juist daarom zult gij verdwijnen; wij willen toch een nieuwe | |
[pagina 103]
| |
geschiedenis maken en gij staat ons in den weg.....’Ga naar voetnoot1) Ook België krijgt ditmaal zijn vrachtje: ‘....Het land der eenheid en der vrijheid heeft in tweedracht en onder verdrukking het feest van zijn vijftigjarig bestaan gevierd... Tegenover de groote feiten der geschiedenis ligt er iets bespottelijks in een vijftigjarig volksbestaan: een bestaan dat op tractaten rust, een volk dat uit de uitloopers van vier, vijf stammen is samengesteld. Wat heet in onze dagen niet een volk? Ook hier is de mensch met zijn kinderlijke willekeur in de plaats getreden der naar Gods wet voortarbeidende historie; en de congressen en conferentiën leven in den schoonen waan dat zij scheppers van volken zijn. De lijnen over de kaart getrokken maken de natiën.... ‘.... Ook in België de uitbreiding der staatsmacht, ook daar de partijregeering in stede van het gezag, ook daar de maatschappelijke verhoudingen door den Staat verstoord en overmeesterd, ook daar een vervolging tegen de Kerk, ook daar de nog wel niet wettelijke, maar reeds openbare priesterjacht. Met éen onderscheid evenwel. Indien men wil kennen, niet de caricatuur, maar wat men zou kunnen noemen de verploerting der moderne kerkvervolging, dan behoort men zich te begeven naar België. Daar regeert het ploertendom. De laagheden waarin het liberalisme zijn volgers kan dompelen zijn nergens zoo zichtbaar als in dit jonge koninkrijk. Nergens kent de pers zulke uitspattingen en nergens kent de staatkundige strijd zulke gemeenheden.... Het staatkundig tooneel is een boerenkermis, niet van Teniers, maar van Rotgans; alle geest en alle vernuft is verstoven. Het is een krabben en springen en vechten rondom den “mât de Cocagne”. Wat wil men anders? De oudere talenten gaan gebogen onder een onverdiende vermaardheid en de jongere talenten gaan te niet aan de overprikkeling der eigen ijdelheid. Die ijdelheid is zoozeer in merg en bloed van dit geslacht overgegaan, dat het een lofrede waant le lezen in eene beschrijving die toch niets anders zegt dan dat de grootheid van België in het gelukkig nabootsen van Frankrijk bestaat. Klein Frankrijk, - wat heerlijk volksbestaan!’Ga naar voetnoot2). |
|