Dr. Schaepman. Deel 3. Eerste stuk
(1927)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1880-1882
X.
| |
[pagina 64]
| |
Daarbij goede gerieflijkheid voor het mislezen: Op eenige stappen lag het kloostertje in de Molstraat, waar de Doctor het kapelletje zoo stemmig vond, en eveneens in de buurt de groote nieuwe Kerk in de Parkstraat, zoo pas door Cuypers voltooid. Hoofdzaak immers was dat ‘een paap toch moeilijk ergens anders dan in de Papestraat kon gaan wonen! Beste keurig nette menschen, aardige kamers, vlak bij Hoogstraat, Noordeinde, Buiten- en Binnenhof. Hier zit ik als een kluizenaar; tot ieders verbazing ziet men mij nergens. Alleen trouw in de Kamer, waar het hard werk is. Van 11 tot 4 luisteren en niet meer praten dan noodig is, dat is een toer. Maar “boontje komt om zijn loontje”. Ik heb het gewild en moet het dus maar dragen.’Ga naar voetnoot1) Schaepman kende te goed zich zelf om niet in te zien dat hij, de a-jurist, veel had te leeren en te blokken in zake Rechten en Wetten. Hij vlaste maar door, tot men - althans de pers - in de Kamer ongeduldig werd. In ‘Castoretpollux’Ga naar voetnoot2) staat hierover iets bizonder opmerkenswaards: ‘De nieuwe afgevaardigde uit Breda kon reeds den dag volgend op zijn aanvaarding zijn votum uitbrengen tegen het wetsontwerp tot invoering van de Schoolwet van 1878. Hij was echter verstandig genoeg om niet toen reeds in een rede rekenschap van zijne stem te geven. Sommigen hadden verwacht dat dr. Schaepman bij de beraadslaging over een of ander hoofdbeginsel van het nieuwe strafwetboek zijn maidenspeech zou hebben gehouden. Het herstel der afgeschafte doodstraf scheen een geschikt onderwerp voor dezen afgevaardigde. Anderen opperden nochtans de bedenking dat hij dan had moeten spreken in lijnrechten strijd met zijn vriend en mede-afgevaardigde, Mr. Des Amorie van der Hoeven, die zoo geijverd had om hem zijn zetel in de Kamer te doen verwerven. Ook liep het gerucht dat dr. Schaepman zich verbunden zou hebben - tegenover wien? - om gedurende een maand of drie in het Parlement het bekende “hooren, zien en zwijgen” toe te passen’ ....De Doctor liet maar ‘opperen’, en deze model-spreker, die tevens een model-zwijger kon zijn, was intusschen als model-schrijver zijn ‘Tijd’ aan 't vullen met de tweede reeks ‘Stand van Zaken en Partijen’. | |
[pagina 65]
| |
Geruimen tijd voor hij de Kamer binnentrad, maar toen hij toch reeds in zijn vertrouwden omgang met menschen als Thijm en Nuyens deed alsof hij reeds binnen was, vatte een zijner brieven aan den Westwoudschen vriend zijn vroegere Tijd-artikelen over binnenlandsche politiek saam als volgt: ‘Mijn leidende beginselen zijn deze: Onze Staatkunde is alleen te redden door een eerlijke combinatie der anti-liberale elementen als recht voor allen. Om die combinatie eerlijk en goed te kunnen maken, behooren de katholieken te worden erkend in rechten als gelijken der anderen. Om die erkenning te verkrijgen behooren de katholieken die door hun krachtsontwikkeling te veroveren’Ga naar voetnoot1). Wijl Nuyens voor te veel ‘paepsche stoutigheydt’ in de politiek steeds huiverig was, dorst hij, telkens als de geest van Montalembert over hem vaardig werd, zijn vurigen vriend tot het matigen van partijschap noodigen. Op den eigen vooravond van de verkiezing kreeg hij voor de zooveelste maal van Schaepman ten antwoord: ‘Wat uw opmerking over het gematigdkatholieke betreft, deel ik Uwe zienswijze tot mijn spijt niet. Voor mij degradeert de gematigdheid het katholicisme, daar zij de plooibaarheden der practijk boven de vastheid der beginselen stelt.’Ga naar voetnoot2) En als illustratie van dit antwoord kwam nu de tweede Stand van Zaken en Partijen. ‘Vooreerst eenige zinnetjes lichtvaardigheid waarin hij zijn ultramontaansch hart lucht over het weinige dat in de afgeloopen zitting het ministerie heeft verrichte.’ Het is alles werk van minder soort. De Rijkspostspaarbank is niets anders dan het uitvloeisel eener mode, die in staatsbemoeiing bevordering van welvaart ziet.... De bescherming ten bate van landbouw en veeteelt aan nuttige dieren verleend, zal niemand baten en aan onze meeste dorpsveldwachters veel last bezorgen of veel aanleiding tot plagerijen geven. Zij kan alleen het hart der dierenbeschermsters, voor zoover zij er kennis van nemen, streelen. ‘Indien men den Minister van Justitie uitzondert die met de Commissie uit de Tweede Kamer een zwaren arbeid aan het Strafwetboek heeft verricht, dan valt er van de werkzaamheid der overige Ministers niet veel te gewagen....’ Vooral Six heeft | |
[pagina 66]
| |
het te verantwoorden: ‘Men kan niet anders zeggen dan dat de Minister van Binnenlandsche Zaken de slechtste voorspellingen die over hem gedaan werden heeft bewaarheid. De schoolwet invoeren was reeds een rampzalig bedrijf, maar ze invoeren op zulk een onhebbelijke, onhandige wijze is nog erger....’Ga naar voetnoot1) Schaepman kon immers moeilijk vergeten dat juist den dag die volgde op zijn aanvaarding in de Kamer, dat nl. den 18en Juli het ontwerp werd aangenomen tot verhooging van Hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor 1880, waarbij de eerste uitgaven werden toegestaan tot uitvoering der wet op het lager onderwijs. ‘Zoo spoedig de liberale partij van strijdende bezittende geworden is gaat zij in twee richtingen uiteen.’ De behoudensgezinde en de vooruitstrevende; alsof dit niet overal bij elke partij het geval was! ‘Onvermijdelijk is de botsing tusschen deze twee richtingen. Het is de oude strijd tusschen practici en idealisten; tusschen de mannen der werkelijkheid en de mannen der theorie; tusschen de genieters en de droomers, de lekkerbekken en de dwepers. “Elk harer draagt reeds een naam: Putteaansche heet de eene, Kappeyneaansche de andere. Ook deze beide namen herinneren aan verschijningen uit het verleden. Uit een ver verleden zelfs.. De heer Fransen van de Putte heeft nauwelijks zijn plaats in de Eerste Kamer ingenomen of hij schijnt reeds niet meer te bestaan. Aan den heer Kappeyne wordt men alleen herinnerd door de hysterische bewondering van het Handelsblad, of door het volkomen gebrek aan waardeering dat zijn tegenstanders in hun zegepraal vernedert. Ziedaar alles wat overbleef van onbetwistbare kracht, van onbeperkte oorspronkelijkheid, van stoutmoedigen ondernemingsgeest, van veel weten, veel kunnen en veel durven. Een chaotische verwarring in de wetgeving en in ons staatsleven is het eenige wat beider arbeid ons achterliet. Midden in een crisis die het moederland en de koloniën beide schokt, en die door hen half werd veroorzaakt, half moedwillig werd verhaast, zijn zij heengegaan. Het ontbindend tooverwoord konden zij niet spreken, het bezwerend niet.” Dan begint het ernstige overzicht; de staatkundige studie der actualiteit. “Putteanen en Kappeyneanen” alzoo. Terwijl de eersten den grooten strijd der beginselen als gestreden willen | |
[pagina 67]
| |
beschouwen, en slechts schoorvoetend tot herziening van Grondwet en Kieswet zouden overgaan, houden de anderen aan hun vooruitgang door hervorming vast.’ Maar de groote oorzaak waarom de liberale partij in verdeeldheid, verwarring, onmacht verkeert, ligt in de persoonlijkheden. ‘Persoonlijke twisten, persoonlijke gevoeligheden, persoonlijke veeten zijn het zaad, waren de drakentanden waaruit dit alles is opgegroeid.’ Maar vooral merkwaardig is wat de Argus in zijn ‘Tijd’ van de vrienden te verteilen weet: ‘Onder den naam van rechterzijde worden die groepen of die leden van ons Parlement aangeduid, wier beginselen, gevoelens, neigingen of meeningen min of meer van de liberale partij afwijken of daar tegenover staan. Wie het zou wagen achter deze geheel op het uiterlijke berekende aanduiding een aaneengesloten en om een vast beginsel vereenigd geheel te zoeken, zou zich deerlijk bedrogen vinden. Het kan wel voor niemand verborgen gebleven zijn dat het conservatieve hoofdorgaanGa naar voetnoot1) meer dan eenig ander aan het vast en onbetwijfelbaar bestaan der Rechterzijde gelooft. Maar het is voor niemand een geheim dat dit orgaan bij voorkeur strijd voert niet tegen het liberalisme, maar tegen het radicalisme. Welnu, dit is een verschuiving der strijdpunten, een vervalsching van den strijd. Zonder liberalisme is het radicalisme niets. Het radicalisme is een hoedanigheid; het liberalisme is een beginsel.... Men zou de katholieken en de anti-revolutionairen die van huis uit en in merg en been anti-liberaal zijn onder één vlag ten strijd willen voeren met anderen die slechts de toepassing van het liberalisme, de practische, financieele gevolgen zouden willen bestrijden. Dit is op den duur onmogelijk. Voorzeker achten wij het bestaan eener rechterzijde een voordeel, een nut, zelfs een noodzakelijkheid. Maar het bestaan dezer rechterzijde moet niet gekocht worden door valsche toegeeflijkheden, door offers van onafhankelijkheid of zelfstandigheid. Het is zeer gemakkelijk te zeggen: let liever op de punten van overeenkomst; maar waarom zouden wij verzwijgen dat in ons oog die punten van overeenkomst tusschen katholieken en anti-revolutionairen eenerzijds, en conservatieven anderzijds niet bestaan?’ ‘Iets anders zou te doen vallen. In plaats van te zoeken naar | |
[pagina 68]
| |
punten van overeenkomst tusschen katholieken en conservatieven, zou het beter zijn de punten van overeenkomst bij de eigen groep klaar en scherp vast te stellen. In stede van vereeniging te zoeken met vreemden zou het beter zijn de eenheid in het eigen kamp te bevestigen. Dat werk zou de moeite loonen en het zou den ijver waard zijn van de zoekers naar de rechterzijde.’ ‘Inderdaad kan de rechterzijde als gezonde, krachtige groep slechts bestaan uit de katholieken en de anti-revolutionairen. Tusschen deze beiden bestaan punten van vereeniging. Maar deze formatie heeft tot onmisbare voorwaarde dat beide partijen, ook in het Parlement en vooral in het Parlement, als partijen met vast program en vaste richting tegenover en naast elkander staan.’ ‘Overigens heeft het al den schijn, alsof de herauten der rechterzijde van deze fictieve, deze denkbeeldige eenheid zoo hoog opgeven, alleen om aan een werkelijke vereeniging op eigen grond en bodem te ontkomen. In dezen toevalligen samenhang meent men het middel te bezitten om een feitelijke, op beginselen rustende aaneensluiting te verijdelen. Geen wonder dat het Dagblad van Zuid-Holland met deze rechterzijde dweept.’Ga naar voetnoot1) ‘Het eenige wat door onze katholieke leden over het hoofd wordt gezien is de groote waarheid dat in het openbaar leven een eenheid van beginsel van luttel waarde is, zoo daarmede geen eenheid van practijk gepaard gaat. Men moet deze eenheid van beginselen kunnen zien en hooren; anders blijft zij een drang des geestes, dat zeer veel op een onzichtbaren geest lijkt. Vooreerst bestaat er een dwaling ten opzichte der gevolgen, die een mogelijke partijformatie zou medebrengen. Men stelt zich voor dat men altijd en overal de eigen meening zou behooren op te geven. Niets is echter minder waar.... Maar wie een eigen meening voorstaat verklaart zich bereid en geneigd om tot een andere overtuiging te worden gebracht. Dat is alles, maar dat is ook genoeg. Zeventien mannen, die op éen beginsel en onder éen lens gekozen zijn, kunnen toch van meening verschillen; maar zij kunnen ook tot eenheid komen. En deze laatste mogelijkheid wordt door de partijformatie bevorderd. Buiten deze bestaat zij eigenlijk niet. Ten anderen vreest men dat een katholieke partijformatie een soort uitdaging zou zijn. Maar waarom? Een uitdaging tot scherper | |
[pagina 69]
| |
strijd tegen ons? Het past ons niet uit te dagen, maar het past ons zeker evenmin te vreezen voor het gevolg, dat het gebruiken van ons aangeboren recht kan hebben.... Nog een laatste reden van zeer teederen aard blijft over... Tot de levensgewoonten onzer bestrijders behoort het de katholieken, die tegen hun drijven zich verzetten voor te stellen als gedrevenen. Deze katholieken toch zijn toch niets anders dan werktuigen eener geheime macht. Deze voorstelling is zoo gangbaar, dat niet alleen Leo XIII de ongelukkige dienaar der Jezuieten heet, maar zelfs dat Pius IX als het slachtoffer der Jezuieten wordt beschreven.... Het is waar, kiesdistricten vallen voor ons slechts bij toeval nog te veroveren. De heerschende toestand is echter niet voor de eeuwigheid gevestigd, en met het oog op de toekomst behoort men zich voor te bereiden en te organiseeren. Zal een katholieke partijformatie geboren worden? Hier behoort men zich noch aan te haastige hoop, noch aan een ontstemd wantrouwen over te geven. Wanneer de geest der katholieke bevolking een partijformatie blijft verwachten, dan zal zij ook komen. Maar het is niet het werk van één dag. Beter een lange wake en een heldere morgen, dan een korte nacht en een halve dag. Wanneer die partijformatie dan organisch en geleidelijk ontstaat, dan zal zij gevestigd en gegrondvest zijn. Dan zal de katholieke partij optreden zooals zij het moet en kan. Niet twijfelmoedig en weifelende, dan gevende en dan nemende, maar met het “Recht voor allen” tot leuze, en met het “alle macht en alle recht is uit God” tot beginsel, met een open oog voor verkregen rechten en historische toestanden. Vasthoudende aan de traditie, maar levende en zich bewegende midden in het leven; de rechten van den vooruitgang niet verwerpend, maar ze beoordeelend en proevend zonder vooroordeel of vrees; in daad en woord vasthoudend aan en zich gedragend naar de spreuk, die de onwankelbaarheid der eeuwige beginselen en het recht der vrije beweging erkent: “Stat Crux dum volvitur orbis.”Ga naar voetnoot1) En een voorbeeld van wat organisatie in tucht en vrijheid vermag ligt voor de hand: de anti-revolutionnaire partij. Vooreerst vanwege dengene die zich van meet af theoretisch zoo strak hield jegens zijn eigen geloofsgenooten, een buiging van belang: Hij noemt de anti-revolutionnaire partij “de sterk | |
[pagina 70]
| |
partij in de Kamer. -” Met het oog op haar ledental zou dit een paradox kunnen schijnen. Het is zelfs niet met het oog op het gehalte harer leden dat aan de anti-revolutionnairen de meeste kracht onder zeker voorbehoud wordt toegekend. Wel is het waar dat bij deze mannen veel talent, veel wetenschap, veel kunde, veel welsprekendheid wordt gevonden. Maar toch hebben wij andere redenen om ze de sterkste te noemen.’ Wij kunnen, op grond van 't geen we vóór een paar jaar vernamenGa naar voetnoot1), gissen dewelke: ‘Vooreerst is de anti-revolutionnaire partij vereenigd rondom een vast programma, en bezit zij een soort van-partij-vorm als aan geen der andere partijen nog werd gegund. Zij is in den vollen zin des woords een parlementaire groep, die min of meer openlijk bekende en erkende leiders heeft, die tot eenstemmige besluiten zoekt te geraken door onderling overleg en samenspreking, en dan ook blijkbaar daartoe geraakt. Hare eenheid is geen kunstmatige, geen uiterlijke, zij is geworteld en gevest in dezelfde beginselen. De anti-revolutionnaire partij is een winnende partij. Zij neemt dagelijks toe, en zij zal nog dagelijks toenemen. Het liberalisme geraakt zelfs in het pays légal in onwaarde. Om in sommige districten het overwicht te behouden behoeft het de hulp der versmade conservatieven die uit vrees voor clericalisme en orthodoxie de batige saldo's opofferen. Elk verlies voor het liberalisme is een winst voor de anti-revolutionnairen. De strooming in het staatkundige loopt hier evenwijdig met die in het godsdienstige, en terwijl onmiskenbaar het modernisme verkwijnt wint de orthodoxie veld. Ook kan het niet anders of de houding der anti-revolutionnairen in de Kamer moet invloed uitoefenen op de kiezers, die steeds zullen getroffen en getrokken worden door kordaatheid en waardigheid...’ En tot slot de fijnste zet van alle vanwege den doelbewusten Doctor. ‘Er is echter ook een zwakke zijde; en die is hun neiging tot isolement.... Ieder isolement dat gelijkluidend is met handhaving van zelfstandigheid en onafhankelijkheid, heeft onze volkomen sympathie. Maar een isolement dat meer is dan aaneensluiting en afzondering, dat afsluiting en afstooting beteekent, | |
[pagina 71]
| |
is ongezond en onstaatkundig.... Dit ongezonde wordt bij de anti-revolutionnaire partij nog te dikwijls aangetroffen. De reden daarvan ligt in de volstrekte waarde die zij somtijds toekent aan gedragslijnen, die toch een weinig op het leven behooren ingericht te zijn, en in de hardnekkigheid waarmede zij soms ter wille van een afgetrokken begrip alle tactiek over boord werpt. Zij kan den lust niet bedwingen om van tijd tot tijd met het hoofd tegen den muur te loopen. En al moge zij nu nog zoo hoog opgeven van haar verwantschap met Cromwell's rondkoppen, Cromwell zelf zou haar hebben geleerd, dat de hardste kop geen muur doet vallen, tenzij een ijzeren helm het hoofd bedekke. Deze neiging tot isolement maakt dat de anti-revolutionnaire partij nooit een regeering zal kunnen vormen.... Een zuiver anti-revolutionnaire regeering zou eerst dan mogelijk zijn, wanneer het land, het kiezersland, uit niets dan katholieken en anti-revolutionnairen bestond...... Mogelijk echter zou het zijn dat de anti-revolutionnaire partij tegelijk met andere groepen der rechterzijde tot de regeering geroepen werd.... In dat geval zou zij den souvereiniteitswaan van het Nederlandsche Calvinisme - want ook deze spookt in het isolement - moeten opgeven. Een andere zwakke zijde, die echter slechts van oogenblikkelijken en voorbijgaanden aard is, ligt in de houding door de anti-revolutionnaire partij tegenover de ministers van Lynden en Six ingenomen. Van het eerste oogenblik af, waarop deze regeering verscheen, hebben de verschillende woordvoerders der partij geen enkele gelegenheid laten voorbijgaan om aan hun verontwaardiging over den afval dezer heeren lucht te geven. Het zal onnoodig zijn hier te zeggen, dat ook wij voor de politieke moraliteit, door deze bewindsmannen aan den dag gelegd, zelfs de scherpste veroordeeling niet te scherp rekenen. Maar nu eenmaal de afval der H.H. Van Lynden en Six een historisch feit geworden is, nu krijgt het dagelijksch ontboezemen der gloeiende verontwaardiging al den schijn van nijdige recriminatiën. Men behoort toch te bedenken dat deze voortdurende aanvallen op personen het bestrijden van hun werk zeer verdacht maken. Men keert op die wijze den blik van de hoofdzaak af. In het bedrijf der H.H. Van Lynden en Six is het verloochenen van hun verleden slechts bijzaak; hoofdzaak is hun regeering. Deze is verderfelijk, anti-nationaal en onzedelijk; en | |
[pagina 72]
| |
dàt behoort op den voorgrond te staan. De H.H. Van Lynden en Six beweren niet nog tot de christelijk-historische partij te behooren; zij noemen zich nationaal en vragen achting voor hun werk. Daartegen is verzet noodzakelijk. ....Toen Elout de tuchtiging had toegediend, toen hij den balk over de beide wapens had getrokken was het genoeg. Men kan dat bij een plechtige gelegenheid herhalen; maar het is en blijft ongeraden dit voortdurend en zonder onderbreking te doen. Te meer daar de boosaardigheid zou kunnen beweren, dat de anti-revolutionnaire partij zich meer getroffen voelde door het verlies dezer beide staatsmannen, dan door de smart over hunne onverdedigbare beginselverzaking.’Ga naar voetnoot1) Inderdaad, men verstokte zich tegen het verraad Van Lynden en Six, als ware iets dergelijks, in Nederland zelf nog nimmer voorgekomen. Juist alsof heelemaal vergeten was wat reeds Groen onder zijn eigen oogen had zien gebeurenGa naar voetnoot2), juist alsof de vaste regel der politieke maangestalten van bewindvoerder en bewindbestrijder niet op de anti-revolutionnaire zoogoed als op elke partij van toepassing zou wezen! - ‘Daarmee genoeg uit en over dezen “Stand”.... Een duidelijker en stipter halfweg tusschen 1875 en 1883, tusschen ‘de Wieg van het Monsterverbond’Ga naar voetnoot3) en de ‘Proeve van een Program’ kan men zich onmogelijk droomen. |
|